Gedachten na Pasen
Het is alweer een aantal jaren geleden dat er in de krant verslag werd gedaan van de persoonlijke betekenis van Pasen, opgetekend uit de mond van zomaar wat voorbijgangers in het centrum van Amsterdam.
„Wat betekent Pasen voor u?” De Dam in Amsterdam. Daklozen en asielzoekers, moeders met kinderen en winkelende 60-plussers, studenten en snelle beurshandelaars. Wat is voor hen de betekenis van kruis en opstanding?Op het Rokin, tegenover de Beurs van Berlage. Een dame van rond de dertig. „Mag ik u wat vragen, mevrouw?”
„Ja, natuurlijk!”
„Het is zondag Pasen. Wat betekent dat voor u?”
„Sorry, dan heb ik geen tijd voor u.”
Twee twintigers. „Pasen? Dat zegt me heel weinig, eerlijk gezegd.” „Ik ben even kwijt wat het is. Heb het vroeger wel geleerd. Toen wist ik het heel goed. Nee, sorry, ik zou het niet meer weten.”
Pasen in de 21e eeuw. In de stad Amsterdam. Is het in mijn woonplaats anders? Is het in mijn straat anders? Het besef dat de opstanding van Christus het belangrijkste feit in de wereldgeschiedenis is, gaat in onze geseculariseerde samenleving ontbreken. Het is bijna weg. In ons land. In de wereld. Hoe is het bij mijzelf?
Aandacht
Het is alweer bijna een week geleden dat het Pasen was. Het Evangelie van de opstanding is ons verkondigd. Het is bijna weer zondag. Nu al weten we dat de dominee morgen waarschijnlijk zal preken over een tekst die nog iets met Pasen te maken heeft. Over een van de verschijningen van de Heere Jezus bijvoorbeeld. Of vanuit 1 Korinthe 15, waarin het immers over de opstanding gaat. Trouwens, daar staan we van tevoren niet zo bij stil. Dat zullen we morgen wel horen. Dan is het vroeg genoeg.
De afgelopen week hebben we heel wat impulsen ontvangen die onze aandacht vroegen voor andere dingen dan voor de betekenis van Pasen.
Al was het alleen maar wat de krant ons berichtte. Voor de een zijn de besluiten van een deze week vergaderende generale synode hot items. Een ander volgt de ontwikkelingen rond de film van Wilders op de voet. En een derde is erg begaan met de mensen in Tibet en laakt het optreden van China.
En nu heb ik het niet eens over al die dagelijkse of niet-dagelijkse dingen die we de afgelopen dagen meemaakten. Er komt wat op een mens af in een luttel tijdsbestek. Impulsen, prikkels en uitdagingen te over. De vraag is: wat bleef er bij dat alles hangen van de preken van zondag en maandag? De vraag vooral is: wat doet het me echt?
Houd in gedachtenis
Donderdagavond besprak ik met een kring gemeenteleden een gedeelte uit 2 Timotheüs 2. Het ging om de verzen 20 tot en met 26. Maar ik kon toch niet om het achtste vers heen. Dat overigens enkele weken geleden al aan de orde geweest was. Nu dus opnieuw: „Houd in gedachtenis dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt.”
Een apostolische vermaning van Paulus aan zijn geestelijke zoon Timotheüs. De apostel wacht in een cel in Rome op zijn terechtstelling die, zo weet hij, nu spoedig zal komen. Timotheüs daarentegen moet nog een poosje verder. Hij staat voor de zware taak de gemeente Gods in Efeze te leiden. En dat in een tijd waarin verdrukking en vervolging aan de orde van de dag zijn. Wat zullen ze veel aan hun hoofd hebben gehad. Zowel de oude Paulus als de nog relatief jonge Timotheüs. De apostel windt er geen doekjes om. Bijna in één adem wijst hij op zijn eigen situatie: „om hetwelk ik verdrukkingen lijd tot de banden toe, als een kwaaddoener” (vers 9). En wat u betreft, mijn zoon, „gij dan, lijd verdrukkingen als een goed krijgsknecht van Jezus Christus” (vers 3).
Het is dus in die benarde situatie dat Paulus vermaant om de opwekking van de Heere Jezus te blijven gedenken: „Houd in gedachtenis…” (vers 8).
De statenvertalers voegen er in hun kanttekening het volgende aan toe: „Dat is, wees altijd gedachtig om dit artikel des geloofs dikwijls te overdenken en naarstiglijk in te scherpen, zo tot uw en der gemeente troost, als tot wederlegging der valse leraars, die de opstanding loochenen, (…) naar de leer des Evangelies die ik altijd en standvastig heb geleerd, waarvan dit artikel een der voornaamste is.”
Beheersen
Ik begrijp best dat een column niet de meest geëigende plaats is om uiting te geven aan allerlei stichtelijke gedachten, laat staan aan vermaningen. Maar is het zo verkeerd om mijzelf en anderen deze vraag eens te stellen: houden wij werkelijk in gedachtenis dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt? In de zin zoals Paulus dat bedoelt en de statenvertalers het uitleggen? Beheersen dit wonder en het geestelijk profijt van dat wonder mijn leven? Wat terughoudender geformuleerd: strekken zich daar mijn verlangen, mijn lust en liefde, heen?
Criteria om mezelf te toetsen vind ik te over in het vervolg van datzelfde tweede hoofdstuk. Ik som ze hier niet uitvoerig op. Het is de moeite waard ze zelf op te sporen in de woorden van de apostel. Ik volsta met een uitdrukking die de apostel aanduidt als „een getrouw woord.” En dat luidt: „Indien wij met Hem gestorven zijn, zo zullen we ook met Hem leven” (vers 11). Een wonder!
„Breng deze dingen in gedachtenis” (vers 14).
Reageren aan scribent? welbeschouwd@refdag.nl.