Voorbije mode
Titel: ”Overijsselse streekdrachten. Weerspiegeling van voorbije mode”
Auteur: Wielent Harms, met foto’s van Gerry Kleerebezem-Tuender e.a.
Uitgeverij: IJsselacademie, Kampen, 2007
ISBN 978 90 6697 191 2
Pagina’s: 343
Prijs: € 42,50.
Veertig jaar geleden kreeg Wielent Harms van zijn schoonmoeder een lege knipmutsendoos. Dat was het begin van zijn onderzoek naar Overijsselse streekdrachten en accessoires. Deze week verscheen er een lijvig en gedetailleerd boek over het onderwerp van zijn hand. Harms: „Mensen mogen best wat trotser zijn op hun culturele erfgoed.” In zijn geboortedorp Daarle kwam Harms al jong in aanraking met streekdracht. Zijn fascinatie voor deze traditionele kleding ontstond bij het zien van een begrafenisstoet. „Sommige vrouwen droegen zwarte mutsjes over de bol van hun effen witte rouwmutsen. Ik vroeg mijn moeder wat dat betekende.”
Het serieuze verzamelen begon voor de streekdrachtdeskundige toen hij veertig jaar geleden een spanen doos kreeg van zijn schoonmoeder. Daar bewaarden zij en haar moeder hun knipmutsen in. „Helaas was de doos leeg, daarom ging ik op zoek naar mutsen om het geheel weer compleet te maken.”
De eerste jaren kwamen er geen knipmutsen op het pad van Harms, wel andere streekdrachtmutsen. Deze kocht hij op, in de hoop ze ooit te kunnen ruilen voor een paar knipmutsen uit Salland. Al snel breidde hij zijn verzameling uit met ondermutsen, accessoires, kleding en schoenen. Met de collectie groeide ook zijn vragen over de streekdracht. Vandaar dat hij op zoek ging naar antwoorden bij de draagsters. Tientallen gesprekken voerde hij met oudere mensen uit Kampen, Staphorst, Witharen en zijn geboortedorp, van wie de meesten inmiddels zijn overleden.
Speurwerk
Toen de IJsselacademie, een onderzoeksinstituut voor Overijsselse taal, geschiedenis en traditie, begin jaren negentig het plan opperde een boek uit te brengen, reageerde Harms enthousiast. Samen met fotografe Gerry Kleerebezem zette hij zijn onderzoek voort, om een zo nauwkeurig beeld te geven van streekdracht in verleden en heden.
Dat dit speurwerk niet zonder resultaat is gebleven, blijkt uit het boek ”Overijsselse streekdrachten. Weerspiegeling van voorbije mode”, dat deze week uitkwam. Daarin geeft Harms niet alleen een provinciebreed overzicht van historische streekdrachten, maar ook reconstructies van inmiddels verdwenen drachten. Zijn betoog wordt geïllustreerd met foto’s van bewaard gebleven kledingstukken, kostuums en sieraden en met tekeningen en schilderijen waarop streekdrachten voorkomen.
De belangrijkste conclusie voor Harms is dat streekdracht niet statisch is. „Ook op het platteland lieten de mensen zich beïnvloeden door de mode. Aan de algemeen gedragen volksdracht, die bestond uit een borstrok, kraplap, doek, diverse rokken, een oorijzer en een gebloemde ondermuts, werd in bepaalde streken van Overijssel het modieuze jak toegevoegd. Rond 1840 waren dat jakken met lange mouwen die tot aan de vingers reikten, overgewaaid uit een modetijdperk dat Restauratie en Romantiek werd genoemd.”
In Overijssel nam men niet alle modeverschijnselen over, vertelt de streekdrachtverzamelaar. „De burgerlijke en preutse biedermeierstijl tussen 1840 en 1860 beviel goed. Hierbij werd de wespentaille benadrukt. De geprononceerde boezem was echter te wellustig voor Overijssel. De boerin die mij hierover vertelt, maakte met haar hand een ronding. Het woord borsten kwam niet over haar lippen.”
Gepest
Anno 2008 telt Nederland ongeveer elfhonderd mensen, voornamelijk vrouwen, die nog dagelijks in streekdracht lopen. Meer dan de helft van hen woont in Overijssel. De belangrijkste oorzaak voor het verdwijnen van streekdracht is volgens Harms de industrialisatie. „Door de toegenomen mobiliteit werden gemeenschappen minder hecht. Jongeren gingen buiten hun dorp studeren en wilden niet uit de toon vallen.”
Over vijftig jaar is het dragen van klederdracht verleden tijd, verwacht de Renkumer. „Het proces is niet tegen te houden. Dat wil ik ook niet. Als jongeren er op school mee worden gepest, stoppen ze. Dat is logisch. Als het niet uit de mensen zelf komt, moet je het niet dwingen.”
Zelf draagt Harms bij gelegenheid een Staphorster mannenkostuum van voor 1914. Hii toont een foto met daarop een man met een zwarte petje, een gekleurde hemdrok, een kleurige doekje rond de hals en een zwarte klepbroek. „De Staphorster bevolking is me dierbaar. Ze waren wat kleding betreft het minst trendgevoelige dorp uit Overijssel, maar het is wel degelijk een vooruitstrevend volk.”
De streekdrachtdeskundige hoopt met zijn boek veel jongeren te bereiken. „Ons culturele erfgoed is zo waardevol, dat moet bewaard blijven voor het nageslacht. In Duitsland kleedt iedereen zich bij een feest in streekdracht. Die trots moeten wij ook in Nederland zien terug te krijgen.”
„Streekdracht blijft altijd in de mode”
Hilligje van Dijk Koobs (63) uit Rouveen draagt sinds haar geboorte streekdracht. „Ik heb niets anders in de kast hangen. Ik zou eerlijk gezegd niet eens weten wat ik zou moeten kopen.”
„Vijftien jaar geleden gingen veel vrouwen uit de dracht, maar ik heb dat nooit overwogen. Toen ik jong was, droeg iedereen nog streekdracht. Ik wist niet beter. Nu is het een deel van mezelf. Mijn kinderen zouden zeggen: Als u in burger loopt, bent u onze moeder niet meer.
Het grote voordeel van streekdracht is dat die altijd in de mode blijft. Ik hoef nooit naar de stad om te winkelen, de stoffen zijn in Staphorst te koop. Als iets niet past, vermaak ik het gewoon. Nu nog draag ik kleding van mijn moeder en oma. Nadelen zou ik zo niet weten. Ik houd hier gewoon van.
Noemenswaardige veranderingen in de klederdracht heb ik niet meegemaakt. De stoffen zijn altijd hetzelfde gebleven. Wel zijn de kleuren wat feller geworden. Ook zijn de oorijzers nu groter en minder plat dan vroeger.
Over het algemeen krijg ik positieve reacties. Mensen zeggen: Wat ziet u er leuk uit. Als iemand een foto wil maken, heb ik daar geen problemen mee. Ik kijk toch ook graag naar iemand die er bijzonder uitziet?
Mijn dochters hebben altijd burgerkleding gedragen. Het is te bewerkelijk voor hen om alles zelf te maken. Bovendien werkt een aantal buiten Rouveen. Dan is het begrijpelijk dat ze niet willen opvallen.
Over vijftig jaar lopen er niet veel vrouwen meer in streekdracht, verwacht ik. Dat is jammer, maar we kunnen de tijd niet tegenhouden.”
„Ik wil niet te veel opvallen”
Aaltje Schut (67) uit Oosterwolde draagt alleen bij gelegenheden streekdracht. „Ik zou die ’s zondags ook wel willen dragen, maar niet als enige.”
„Op de Noord Veluwe is de klederdracht geënt op die van Kampen. Halverwege de negentiende eeuw gingen meisjes van de Noordoost Veluwe op het Kampereiland werken. Van daaruit brachten zij de nieuwere dracht, die zij mooier en modieuzer vonden, mee naar hun eigen streek.”
In onze omgeving is er nog slechts een handjevol hoogbejaarde vrouwen die dagelijks in dracht lopen. Ik draag sinds mijn geboorte burgerkleding. Alleen bij feestelijke gelegenheden trek ik mijn streekkostuum aan. Na de oorlog is de traditie in ons dorp verloren gegaan. Het was te kostbaar om al die kleding zelf te maken.
Het is jammer dat de streekdracht verdwijnt, die heeft een belangrijke signaalfunctie. Bij iedere gelegenheid past een speciale dracht. Je kon aan de kleding zien in welk stadium van rouw iemand verkeerde. Hoe lichter de kleding, hoe langer geleden het sterfgeval.
Ik zou ’s zondags nog best graag in klederdracht naar de kerk gaan. Maar niet alleen. Dan val ik te veel op.”