„Wilders mag Koran fascistisch noemen”
PVV-Kamerlid Wilders moet ongestraft de islam achterlijk en de Koran een fascistisch boek kunnen noemen. Critici moeten de draak kunnen steken met godsdiensten, anders verkilt en verstilt het vrije debat.
Dat zei R. M. Naftaniel, directeur van het Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI), vrijdagmiddag op de Universiteit Utrecht tijdens de zogeheten Artikel 1-lezing, een debat over de spanning tussen het antidiscriminatiebeginsel, godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting. „Godsdiensten zijn stelsels van normen en waarden”, betoogde Naftaniel. „Eenieder moet zich daar vrijelijk over kunnen uiten. Zo moet je kunnen zeggen dat het Jodendom achterlijk is of het liberalisme en het socialisme achterhaald. Tegelijkertijd heeft een imam het recht om ongeloof een misdaad te noemen.”Anders ligt het wanneer mensen om hun geaardheid of afkomst opzettelijk worden beledigd, aldus Naftaniel. Dan worden de grenzen van de vrijheid van meningsuiting overtreden. „Dat geldt als je zwarten en Arabieren lui, Joden onbetrouwbaar en homo’s vies noemt.”
Het artikel dat smadelijke godslastering verbiedt, kan in de optiek van Naftaniel worden geschrapt. Hij schaarde zich achter een meerderheid in de Tweede Kamer die het verbod op godslastering uit de wet wil halen. De CIDI-directeur noemde het bewuste artikel 147 in het Wetboek van Strafrecht „nutteloos.” Pijnpunt is, aldus Naftaniel, dat nauwelijks bewezen kan worden dat iemand bewust de bedoeling had God te beledigen. „Er ontstaan dan alleen maar heilloze discussies over de vraag of iemand echt de bedoeling had God te lasteren.”
Daarentegen pleitte mr. dr. M. de Blois, rechtsgeleerde aan de Universiteit Utrecht, voor handhaving van het artikel. „Mijn visie heeft te maken met respect voor elkaars opvattingen, over de toon die de muziek maakt.”
De Blois wees op kwesties waarbij christenen „tot in het diepst van hun ziel worden gekrenkt.” Hij noemde onder meer de kruisigingsact van Madonna en godslasterlijke opmerkingen van columnist Theo van Gogh.
De rechtsgeleerde zei te beseffen dat het wetsartikel „een tandenloze bepaling” is geworden. Dat komt ook doordat rechters vanaf de jaren zestig beïnvloed werden door de tendens „om te schoppen tegen gezag en geloof.”
De Blois keerde zich tegen de opvatting dat gelovigen meer rechtsbescherming hebben dan niet-gelovigen. „In die denktrant worden geen gelijke gevallen met elkaar vergeleken. Een ongelovige kan immers niet gekwetst worden in gevoelens die hij niet heeft.”
Europese jurisprudentie toont aan dat een film met godslasterlijke elementen kan worden verboden. Zo schaarde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zich achter een rechterlijke uitspraak in Oostenrijk die bepaalde dat een film waarin de spot met God werd gedreven verboden mocht worden. De Blois herinnerde ook aan de Ierse grondwet, waarin de vrijheid van meningsuiting wordt begrensd met de kanttekening dat Gods eer niet mag worden aangetast.
Dr. A. Nieuwenhuis, hoofddocent staatsrecht aan de Universiteit van Amsterdam en specialist op het terrein van de vrijheid van meningsuiting, gaf aan dat „choquerende en kwetsende” uitlatingen stafrechterlijk door de beugel kunnen als ze deel uitmaken van een maatschappelijke debat. „Dat betekent dat een spandoek over het beleid van voormalig minister Verdonk waarop ”Rita moordenaar” staat, niet strafbaar is. Als echter de klusjesman in de Deventer zaak ”moordenaar” wordt genoemd, is dat wél strafbaar.”
CDA-Kamerlid C. Çörüz, zelf van islamitische komaf, benadrukte dat moslims respect mogen eisen, maar dat andersom ook zullen moeten geven. „Moslims kunnen niet respect eisen voor hun godsdienst als ze tegelijkertijd Joden in Amsterdam met stenen achterna zitten.”
De CDA’er zei te worstelen met situaties waarbij via democratische weg op de lange termijn het bestuur in handen kan komen van radicale moslims. „Stel dat de islamitische bestuurders in een Amsterdams stadsdeel besluiten dat er in zwembaden gescheiden moet worden gezwommen. Dat roept spanningen op. Wij zullen dan wel onze democratische waarden moeten verdedigen. We mogen dan niet achterover leunen.”