De kerk voor noodgevallen
Al jarenlang zijn sociale wetenschappers bezig vast te stellen dat de kerken leeglopen. Aan de andere kant hebben nieuwe vormen van religiositeit het tij mee. Dr. A. van Harskamp is gefascineerd door deze gelijktijdige ontwikkelingen, die op gespannen voet met elkaar lijken te staan. Als bijzonder hoogleraar religie, identiteit en civil society in multidisciplinair perspectief zou hij gewoon eens de bewoners van een doorsnee straat in Nederland willen bevragen. Wat geloven mensen precies?
De leerstoel die Van Harskamp binnenkort gaat bekleden, is ondergebracht bij de faculteit sociaal-culturele wetenschappen aan de Vrije Universiteit. Van Harskamp, van huis uit theoloog, werkt sinds 1988 op het Bezinningscentrum van de VU. De benoeming ziet hij als de vervulling van een langgekoesterde wens. „Ik heb er altijd voor gepleit dat er aan een sociale faculteit iemand zou komen met speciale aandacht voor de religieuze en levensbeschouwelijke kanten van sociale verschijnselen.”
De nieuwe hoogleraar promoveerde in 1986 cum laude bij E. Schillebeeckx op een dissertatie over de methode van ideologiekritiek in de theologie. De laatste jaren hield hij zich intensief bezig met secularisatie, de toekomst van het christendom, fundamentalisme en nieuwe religiositeit, tot uiting komend in talloze publicaties op deze terreinen. De vraag welke invloed Auschwitz heeft (gehad) op de naoorlogse theologiebeoefening, heeft ook zijn belangstelling. Van Harskamp verzet zich tegen de gedachte dat de shoah heeft aangetoond dat cultuur slechts een vernis is, en dat de mens zonder dat vernis alleen maar een verscheurend dier is (dus tegen het cliché ”homo homini lupus”, de mens is voor de mens een wolf).
In zijn veelgeciteerde boek ”Het nieuw-religieuze verlangen” (2000) zocht hij een antwoord op de vraag hoe het mogelijk is dat de processen van ontkerkelijking en de toename van allerlei vormen van religiositeit gelijk opgaan. „Stille tochten, bijzondere rouwdiensten, door je dak gaan in het stadion, het is voor mij nog een open vraag of je dit allemaal religie kunt noemen, maar de fenomenen vragen om een verklaring. Onderzoekers hebben zich in het verleden veel beziggehouden met mensen die al in de kerk zitten, of mensen die er ver vandaan staan. Er is evenwel nog heel weinig zicht op wat ik ”geleefde religiositeit” noem, het religieuze verlangen van mensen in het dagelijks leven, hun worsteling met de eigen identiteit. Antwoorden kunnen gevonden worden bij sport, magie, astrologie; zingeving hoeft niet per se godsdienstig van aard te zijn.”
Zijn interesse voor het vakgebied is misschien geworteld in een religieuze impuls, „maar die kan ik niet onder woorden brengen”, zegt Van Harskamp. „Rooms-katholieke collega’s vinden mij vaak wel erg gereformeerd, zeggen ze, hoewel ik zelf niet meer kerkelijk actief ben. Wel vind ik christelijke noties zoals Luthers ”simul iustus et peccator” (tegelijk gerechtvaardigd en zondaar) zeer belangrijk. Vaak kan de strekking ervan gemakkelijk in seculiere taal aangeduid worden. Zo verwijst Luthers notie naar de altijd blijvende menselijke ambivalentie, de verwevenheid van goed en kwaad die mensen bij zichzelf bespeuren. Je wilt jezelf rechtvaardigen, maar hoeft dit niet te doen omdat je het al bent en omdat het tegelijk toch nooit lukt jezelf te rechtvaardigen.”
Opmerkelijk in de huidige moderne samenleving is het feit dat kerken bij een ramp opeens worden ingeschakeld, zegt Van Harskamp. „Dan blijkt de kerk toch weer nodig te zijn. Je ziet dat de kerk als moreel reservaat intact blijft. Mensen houden het besef dat de kerk er is, en dat je er naartoe kunt als je in de problemen zit. We hebben dit gezien bij de rampen in Volendam en Enschede. Er ontstond een enorme behoefte aan religieuze duiding. Geestelijke leiders werden uitgenodigd om rituelen te voltrekken.”
Kenmerkend voor tegenwoordig is dat moderne mensen zich veel minder dan vroeger laten binden aan kerkelijke gemeenschappen. De nieuwe religiositeit is op zichzelf gericht, het is een vorm van zelfreligiositeit, zegt Van Harskamp. „In de christelijke traditie gaat het echter ook om grotere dingen, zoals de gemeenschap of de komst van het rijk van God.”
Een van zijn leeropdrachten aan de VU wordt ”civil society”, de aanduiding voor de sfeer van mensen die zich vrijwillig organiseren en niet aangestuurd worden door de staat of de markt. Te denken valt aan schaak-, voetbal, discussie- of zangclubs. „En als Rudy Kousbroek zich druk maakt over al die rommel op tv en meer cultuur bepleit, is dit in wezen ook een vorm van civil society, hoewel hij het zelf niet zo zal noemen.”
Vroeger sprak men wel van het maatschappelijk middenveld, tegenwoordig spreekt men ook wel van beschaving. Civil society is enorm populair bij conservatieve krachten in de samenleving, of bij progressief-liberalen die tekeer gaan tegen de ”vermarkting” van de cultuur. Voor Van Harskamp is het een vraag in hoeverre religiositeit noodzakelijk is voor een gezonde samenleving. „Kun je volstaan met burgers die zich aan de wetten en regels houden, en verder (tamelijk) fatsoenlijk leven? Of is een of andere vorm van religiositeit onontbeerlijk? Met die vragen zou ik me op de nieuwe leerstoel willen bezighouden.”
Is het aanwezige ”religieuze verlangen” in de maatschappij geen uitstekende kans voor de kerken om hierbij aan te sluiten?
„Sociologisch gezien zie ik niet dat de traditionele kerken van de religieuze onderstroom gebruikmaken. De enige hoop voor de kerken is dat ze zich veel meer in het publieke debat over de moderne cultuur mengen. Als je kerkelijk-religieus bent, zou je een betere antenne moeten hebben voor het verlangen naar religiositeit van je buurman. Juist in kerken en theologische kringen zou potentieel moeten liggen om die onderstroom op te sporen. De kerken in Nederland kruipen in hun schulp. Ze zijn wel levendig, maar leggen te veel de nadruk op hun relatie met elkaar, op onderlinge gezelligheid. Er is sprake van een geresigneerd-zijn. Men moet proberen die ietwat berustende houding te doorbreken, en de religieuze onderstroom in de maatschappij te begrijpen.”