„Ouders gestorven, kinderen verdeeld”
Zijn er mooiere plekken op aarde denkbaar? Op nog geen 2 kilometer afstand van het Victoriameer ligt in het westen van Kenia het dorpje Mabenga. Alles is hier groen. Wie hier vandaag een pit in de grond stopt, moet er niet van opkijken als er morgen een boom staat. Zo vruchtbaar is het hier. Toch heerst hier de dood. De aids-epidemie waart rond als in de Middeleeuwen de zwarte pest in Europa. Aan het eind van een doodlopende weg.
De berichten uit de Verenigde Staten over brieven met miltvuur dringen amper in deze uithoek van Kenia door. Hezekiah Bunde Nyaranga heeft bovendien genoeg aan zijn eigen zorgen. Hij is met de auto op weg naar zijn geboortedorp, waar de aids-epidemie gruwelijk huishoudt. Wie denkt er dan aan miltvuur in de Verenigde Staten? Niet dat de forse zwarte zich niet interesseert voor het wereldgebeuren. Dat doet hij zeker. Overal heeft hij een mening over. Bijvoorbeeld: „Wat zijn vier of vijf miltvuurslachtoffers in vergelijking met de bijna 300.000 Kenianen die jaarlijks aan aids overlijden?”
Met zijn 33 jaar is Hezekiah niet oud. Toch heeft hij al meer leed in zijn leven gezien dan menig westerling. Collega’s, vrienden en familieleden zijn hem door de dood ontvallen. Hezekiah weet ook wel dat ieder mens moet sterven, „maar ze waren nog zo jong. De een was dertig, de ander veertig jaar. Dat is niet normaal.”
Wat is normaal in Afrika? Is het normaal dat de aids-epidemie de bevolking van dit continent decimeert? Is het normaal dat er de laatste jaren op het donkere continent ieder jaar 2 miljoen mensen als gevolg van aids sterven? Is het normaal dat in de Keniase hoofdstad Nairobi op een inwonertal van pakweg 3 miljoen één op de zes besmet is met HIV, Human Immunodeficiency, dat de weg voor aids baant? Is het normaal dat in Kenia een half miljoen aids-wezen opgroeien?
Voorlichting
Het is niet normaal, maar het gebeurt. Hezekiah, ondanks alle zorgen optimistisch de wereld in kijkend, zag en ziet het met zijn eigen ogen. Als buschauffeur op het 400 kilometer lange traject van de hoofdstad Nairobi naar de stad Kisumu aan het Victoriameer viel het hem op dat betrekkelijk veel collega’s die op dezelfde lijn zaten, overleden. „Ik stapte op mijn cheffin af en vroeg of zij wist wat er aan de hand was. Het antwoord luidde: „Aids.””
De buschauffeurs op lange trajecten overnachten buitenshuis en zoeken het gezelschap van vrouwen. „Dat is vragen om problemen. Iedere prostituee hier heeft aids. Je komt ze ook tegen op de pleisterplekken voor vrachtwagenchauffeurs langs de doorgaande wegen. De truckers hebben hun auto nog niet langs de kant gezet of ze worden al aangeschoten: „Wil je met me naar bed?” Die mannen zijn vaak lange tijd van huis en bezwijken voor de verleiding. En die mannen steken natuurlijk ook hun eigen vrouw aan.”
Hezekiah, voor Nederlanders Hizkia, werd nog dichter bij huis met aids geconfronteerd. Twee van zijn broers zag hij wegvallen. „Mijn oudste broer –hij was onderwijzer en had het prima voor elkaar met een mooi huis en zo– beroofde zichzelf van het leven toen hij hoorde dat hij aids had. Als hij goede voorlichting had gekregen, had hij met een uitgebalanceerd dieet en de juiste medicijnen nog jaren kunnen leven. Het is zo jammer.”
Aan goede voorlichting schort het in Kenia, zowel in de stad als op het platteland. „Niemand weet hier waar en hoe je hulp kunt krijgen”, vertelt Hezekiah, „omdat er niet over wordt gesproken.” Zelfs de regering verzweeg jarenlang het probleem. Een halfjaar geleden nagelde de invloedrijke mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch in een rapport de regering van Kenia vanwege het miserabele aids-beleid aan de schandpaal. „In Kenia zwijgen de autoriteiten. Het heeft alles weg van een complot”, staat letterlijk in het rapport.
„President Daniel arap Moi was bang dat de buitenlandse toeristen zouden wegblijven, als ze zouden horen dat er aids was. Daarom verklaarde hij eenvoudigweg dat er bij ons geen aids was”, verklaart Hezekiah, keurig in het pak maar zonder stropdas, nuchter.
In buurland Uganda heeft de regering het aids-probleem eerder onderkend en is ze een voorlichtingscampagne gestart die de eerste vruchten afwerpt. „Onze regering is inmiddels wakker geschud, maar nu hoor je dat het geld voor voorlichtingscampagnes ontbreekt”, aldus Hezekiah.
De Keniaan is niet van plan langer te wachten. Bij de pakken neerzitten ligt sowieso niet in zijn aard. Daarom heeft hij zijn werk als buschauffeur opgegeven en opent hij vandaag, op Wereldaidsdag, in zijn geboortedorp Mabenga een eigen kantoor om de plaatselijke bevolking de broodnodige voorlichting te geven. „HIV mag dan langzaam het immuunsysteem in het menselijk lichaam ondermijnen, tegelijkertijd verspreidt de ziekte zich razendsnel. Elke dag sterven er hier mensen door aids. Daar moet iets aan gedaan worden.”
Het idee om als voorlichter aan de slag te gaan kreeg hij vorig jaar toen hij op de radio een uitzending van Trans World Radio over aids hoorde. „Het ging over preventie, hoe je aids kunt voorkomen.” Hezekiah bedacht zich geen moment en begaf zich in Nairobi naar het kantoor van de organisatie, die als hoofddoel heeft verspreiding van het Evangelie via de radio. Een nevenactiviteit in Afrika is voorlichting op het gebied van aids. In de uitzendingen worden de luisteraars gewezen op zaken als huwelijkstrouw.
Hezekiah kwam onmiddellijk in de uitzending. De programmamakers hadden hier iemand die de taal van het volk sprak. Omdat men hem zou begrijpen, was hij de ideale man. Na de uitzending schoten dorpsgenoten en collega’s op het werk hem aan met tal van vragen. Eén ding was de man van de Luo-stam onmiddellijk duidelijk: „De mensen sterven door gebrek aan informatie.”
Overwoekerd
Hezekiah neemt gas terug en slaat de onverharde weg in naar zijn geboortedorp. Links en rechts van de afslag staan op de rode aarde eenvoudige kraampjes waar een paar vrouwen wat groenten en fruit verkopen. „Dat zijn vrouwen die uit hun eigen dorp zijn verdreven”, vertelt Hezekiah, alsof het om de normaalste zaak van de wereld gaat. „Het gebeurt nog wel eens dat als de man overlijdt als gevolg van aids, de vrouw en de kinderen worden verdreven. De dorpsgenoten denken dat er hekserij in het spel is en sturen daarom de weduwe en de kinderen weg.”
’s Ochtends in alle vroegte begeven de vrouwen zich naar Kisumu, waar ze wat tomaten, bananen en kool inkopen. „Om aan de kost te komen verkopen ze die hier met een beetje winst. Zo proberen ze in leven te blijven.”
Een jongeman op een paar strandslippers schiet Hezekiah aan. De jongeman wordt voorgesteld als Martin. „Hij woont hier op de hoek.” Hezekiah wijst met zijn hand naar een huis. Een huis betekent hier in bijna alle gevallen vier van klei opgetrokken muren met een dak van golfplaten of gras. Westerlingen zouden spreken van een hut. Bakstenen huizen zijn een zeldzaamheid.
Martins ouders zijn overleden. „Door aids”, fluistert Hezekiah. Martin is de oudste en zorgt nu voor zijn negen broers en zusters. De goedlachse man is getrouwd, is in de gelukkige omstandigheid dat hij werk heeft, maar verdient amper genoeg om zijn eigen gezin te onderhouden. Hij woont met zijn vrouw en twee kinderen in een hut naast het ouderlijk huis. Martin wijst op twee lichte verhogingen in het grasveld achter het huis van zijn ouders. Hij maakt een uitnodigend gebaar met zijn arm: „Wilt u het graf van mijn ouders zien?”
Hezekiah laat zijn auto staan en loopt de rode weg verder af. Hij knikt naar een paar hutten die compleet door klimplanten zijn overwoekerd. „De man en de vrouw zijn gestorven. De kinderen zijn verdeeld onder de familie. Aids.” Nog geen honderd meter verder hetzelfde verhaal: echtpaar overleden, kinderen verdeeld. Blijkbaar is het nog niet zo lang geleden gebeurd, want de hutten zien er nog redelijk uit.
Weeskinderen
De begroeiing wijkt. Op een uitgestrekt veld staat een groot gebouw, de muren van klei, het dak van golfplaat. Het is de plaatselijke lagere school. Het hoofd van de school, in een nette blazer, schudt Hezekiah de hand. Arthur Chinaka’s school telt 238 leerlingen. „Tachtig kinderen zijn wees”, zegt Chinaka zonder enige opsmuk. „Zo’n percentage is voor Kenia niets bijzonders.”
Een groot aantal kinderen heeft alleen nog een moeder. „Die is vaak ziek. Op hun dood kun je wachten. De kinderen die achterblijven gaan vaak naar de grootouders. Dat zie je hier regelmatig: de ouders overlijden en de kinderen gaan als ze geluk hebben naar de grootouders. Probleem: wie zorgt voor de inkomsten? Want die ouders zorgden voor brood op de plank.”
Om de epidemie te keren, geeft Chinaka de kinderen voorlichting op het gebied van aids. „Er zijn zoveel verkeerde opvattingen. De gedachte leeft toch dat er bij aids boze geesten in het spel zijn. Iemand die besmet is met het aids-virus wordt vaak met de nek aangekeken. Hij wordt compleet gediscrimineerd en geïsoleerd. Dat gebeurt ook met de kinderen. Die hebben geen leven meer.”
De kinderen ontvangen ook seksuele voorlichting op school. „Vergeet niet, hier weten de kinderen al op vier-, vijfjarige leeftijd wat vader en moeder ’s nachts doen. Het hele gezin woont in een hut met maar één kamer. Vaak zijn de kinderen met een jaar of tien al seksueel actief. Dus kan je niet jong genoeg beginnen met voorlichting.”
Over het resultaat heeft het hoofd zo zijn twijfels. „Ik heb onderwijzers door aids verloren. Zij gaven nota bene zelf voorlichting aan de kinderen over hoe je aids kunt voorkomen. Het is een ramp. Het is toch verschrikkelijk als je een complete generatie zonder ouders ziet opgroeien. De kinderen worden vaak overgelaten aan mensen die niet zoveel om hen geven als hun ouders deden.”
Traditie
Hezekiah loopt verder. Aan het einde van de weg staat een stenen pand. „Hier ga ik kantoor houden”, zegt hij met enige trots in zijn stem. Aan de muur hangen affiches met teksten als ”Ware liefde wacht” en ”Iedereen kan aids krijgen”. „De onkunde is zo groot”, zegt Hezekiah opnieuw. „Ik wil de mensen bereiken, ze aanspreken. Je ziet twee reacties als de mensen met HIV geconfronteerd worden: of de mensen laten het gelaten over zich heen gaan en doen niets of ze zoeken een verklaring. Op het platteland houdt dat in dat ze een toverdokter om advies vragen. Die geeft dan iets wat totaal niet helpt.”
Voor zijn dorpsgenoten geeft Hezekiah zijn werk op. „Dit is belangrijker. Ik heb het er met mijn vrouw over gehad, zij staat achter me.” De Keniaan maakt zich geen zorgen over de vraag hoe hij zijn gezin moet onderhouden. „Er sterven mensen. Daar moet iets aan gedaan worden. En eten? Ik heb hier vrienden. In het uiterste geval kan ik altijd nog gaan vissen in het Victoriameer.” Hezekiah zwijgt een paar tellen. Dan voorzichtig: „Ik heb God hier nodig.”
Buiten het kantoor loopt Hezekiah zijn schoonzus tegen het lijf. Ze is weduwe. „Volgens de traditie moet ik haar trouwen. Bij de Luo bestaat de gewoonte dat als een vrouw overlijdt zij wordt geërfd door een broer van haar overleden echtgenoot, als die ten minste genoeg geld heeft om haar en haar kinderen naast zijn eigen gezin te onderhouden. Het is een van de redenen waarom hier meer aids-slachtoffers zijn dan in de rest van het land is.”
Hezekiah legt rustig uit: „Het is net een estafetterace. Een man overlijdt als gevolg van aids. Zijn vrouw, die door haar man is besmet, wordt geërfd door haar zwager. Als je wordt geërfd, heb je als vrouw ook gemeenschap met je zwager. Zij steekt dus haar zwager aan, die op zijn beurt zijn eigen vrouw aansteekt. Je krijgt gewoon een kettingreactie.”
Hezekiah wil deze bij zijn stam ingeburgerde traditie doorbreken. „Ik weet dat ze met me wil trouwen, maar ik doe het niet. Er moet een einde komen aan deze epidemie. Ik kan de hutten hier zo aanwijzen waar man en vrouw zijn overleden als gevolg van deze traditie.” Hezekiah loopt naar buiten. „Daar”, zegt hij en wijst naar een hut in de verte, „man en vrouw overleden.” „Daar” , zegt hij, „man en vrouw gestorven.” „Daar…”
Dit is het eerste artikel in een serie van vier over aids in Kenia.