Tijdens de volkerenmoord in Rwanda in 1994 slachtten radicale Hutu’s Tutsi’s en gematigde Hutu’s af. In drie maanden tijd kwamen 800.000 mensen om het leven. Nadien kwamen Tutsi-rebellen onder leiding van de huidige president Paul Kagame aan de macht. Het leger zou vervolgens op grote schaal wraak hebben genomen op de Hutu-bevolking.De veertig verdachten, in de rang van majoor tot generaal, zouden in de periode 1994-2000 een „regime van terreur hebben gevestigd, waarbij afschuwelijke misdaden tegen de burgerbevolking werden begaan". Het gaat onder meer om slachtpartijen in Hutu-vluchtelingenkampen in het naburige Zaïre (de huidige Democratische Republiek Congo), waar ook de Spaanse slachtoffers werkten.

Kagame zelf kan niet worden aangeklaagd omdat hij als staatshoofd immuniteit geniet. Maar ook bij hem zijn er „aanwijzingen voor strafbaar gedrag, aldus onderzoeksrechter Fernando Andreu van de Audiencia Nacional, het speciale hooggerechtshof in Madrid.

Onder de Spaanse wet kan justitie personen aanklagen voor mensenrechtenschendingen, ook als die in het buitenland zijn gepleegd. Andreu gaat tot actie over nadat mensenrechtengroepen in 2005 een verzoek tot vervolging hadden ingediend. De aanklacht steunt op de getuigenissen van 22 mensen, onder wie een voormalig lid van de presidentiële garde van Kagame.

Het Rwandese leger heeft het besluit scherp veroordeeld. „Dit is niets anders dan een poging om het imago van het land te bezoedelen", aldus een woordvoerder.