Duizend bloeiende bloemen
Hij laat zich niet snel van de wijs brengen door seculier-liberale denkers die willen tornen aan de vrijheid van godsdienst en onderwijs. Prof. mr. drs. B. P. Vermeulen -vanaf vandaag lid van de Raad van State- bouwde de afgelopen jaren binnen het christelijk onderwijs veel goodwill op door zijn pleidooien voor de rechten van minderheden, de ruimte voor religieuze bezwaren en het bestaansrecht van het bijzonder onderwijs. „Ik waardeer in stevige calvinisten hun strenge ernst en hun pogingen om ontwikkelingen te doorgronden.”
Van huis uit kende Vermeulen de „stevige calvinisten” niet voor wie hij nu regelmatig lezingen verzorgt. Hij kwam ze op Curaçao, waar hij tot zijn vijftiende woonde, niet tegen, en in het Brabantse Roosendaal evenmin. „Mijn vader komt echter uit een rooms-katholieke enclave in Vlaardingen die de mentaliteit van keihard werken van de plaatselijke calvinisten overnam. Dat heeft zijn en ook mijn mentaliteit wezenlijk beïnvloed.”Vermeulens verdediging van de rechten van minderheden kan gestempeld zijn door zijn jeugd op de Nederlandse Antillen, zegt de nieuwe staatsraad. „Je blik wordt verruimd als je met meerdere culturen kennismaakt. Ik hield er een gevoel van relativiteit aan over: ook andere levensvisies dan die van de meerderheid kunnen de moeite waard zijn; en: oordeel niet te snel over wat je niet begrijpt.”
Afgelopen zomer was Vermeulen voor het eerst terug in de archipel. „Eerder durfde ik het eigenlijk niet aan. Vanuit de media weet ik dat er veel mis is, terwijl ik het paradijselijke beeld uit mijn jeugd niet wilde kwijtraken. Het was er in die 35 jaar inderdaad zeer veranderd. De Antillen zijn Latijns-Amerika geworden. In figuurlijke zin is de afstand tot Nederland gegroeid. Er wordt veel minder Nederlands gesproken, ook op de scholen. De invloed van de drugshandel heeft de eilanden geen goed gedaan. De inkomensverschillen zijn ook sterk toegenomen: tegenover de arme bevolkingsgroep zijn er mensen die in een bewaakt huis van vele miljoenen dollars wonen. Maar: nog steeds zijn de meeste mensen er heel erg aardig.”
Twee jaar bracht Ben Vermeulen op een plaatselijke school door, waar hij nagenoeg de enige witte leerling was. Daarna plaatsten zijn ouders hem toch maar op de school die Shell, waar vader Vermeulen opklom tot hoofd van het laboratorium, voor de kinderen van de werknemers had gesticht. „In Julianadorp, een Nederlandse nederzetting, leefden we nogal afgezonderd van de plaatselijke bevolking.”
Vaders overplaatsing naar de Moerdijk bracht het gezin Vermeulen in Roosendaal. „In die tijd waren Brabant en Limburg meer afgezonderd van het gebied boven de grote rivieren dan nu. Het gemoedelijke Brabantse heb ik als heel prettig ervaren. Diezelfde sfeer kwam ik later op de universiteiten in Tilburg en Nijmegen tegen. Op de VU in Amsterdam is dat gemoedelijke er minder en is men wat strenger voor elkaar, hoewel ook daar sprake is van een sterke groepsband.”
Het herhaaldelijk wisselen van universiteit had te maken met het heen en weer pendelen tussen rechten en filosofie, de beide wetenschappen waarin Vermeulen afstudeerde. Hij promoveerde in de rechten, maar omdat juristen hun doctorstitel vaak niet gebruiken, bleef het ”mr. drs.” en noemt hij zich geen ”mr. dr.”
Vermeulens proefschrift uit 1989 gaat over de vrijheid van geweten. „In beide disciplines heb ik me vaak gericht op vraagstukken rond religie en recht, met als belangrijke aandachtspunten het behoeden van fundamentele vrijheden, de bescherming van minderheden en het duidelijk scheiden van kerk en staat.
Religies vormen de concretisering van het besef van de menselijke nietigheid geplaatst tegenover de oneindigheid. Zelf ben ik rooms-katholiek opgevoed, maar tijdens mijn studie ben ik door Luther, Calvijn en andere grote denkers heengegaan. Mijn stelling is dat de vrijheid van geweten mede uit de religie afkomstig is. Mensenrechten en de moderne staat zijn dus niet enkel het product van de secularisatie, zoals vaak wordt gesteld, maar ook van de idee dat de mens in zijn geweten aan het goddelijke raakt, en daarin door de neutrale staat vrijgelaten moet worden.”
Bedaard en met autoriteit geeft Vermeulen zijn mening als media hem bestormen met vragen over kwesties als de vrijheid van onderwijs, gewetensbezwaarde trouwambtenaren en de rechtszaken tegen de SGP. „Voor mij is het een cruciaal uitgangspunt dat we kleine minderheden de ruimte moeten gunnen. Dat is ook een essentieel liberaal beginsel. De liberalen zijn daarover opvallend genoeg zeer verdeeld. De lijn van VVD’ers als Wiegel en Ginjaar-Maas, die uitgaan van de pluriformiteit van de samenleving, spreekt me aan. Mijn ideaal is een staat die in zekere mate neutraal is en minderheden alle ruimte biedt. De meerderheid van de samenleving, en zeker de overheid, moet terughoudend zijn in het opleggen van haar eigen ideologische opvattingen en minderheden tot hun recht laten komen: laat duizend bloemen bloeien. Die meerderheid moet ruimte gunnen aan deugden die ze zelf niet als deugden beschouwt.
Deze tolerantie staat echter onder druk. De voortschrijdende secularisatie moet doorgaan, is de gedachte bij een groot deel van de intellectuele elite. Het is echter nogal aanmatigend als men godsdienst vervolgens naar de privésfeer wil verbannen. Die tendens is gedeeltelijk verklaarbaar vanuit de opkomst van de fundamentalistische islam en de gebeurtenissen rond 11 september 2001, Fortuyn en Van Gogh, maar leidt tot afname van de verdraagzaamheid die het liberalisme eigen zou moeten zijn.”
Het gebrek aan historische kennis dat uit discussies naar voren komt, baart Vermeulen zorgen. „Historisch besef maakt bescheiden. Wie dat niet heeft, denkt dat hij uit het niets de ideale samenleving kan ontwerpen en dat model vervolgens aan anderen mag opleggen. Dat herken ik zelfs in het seculier liberalisme, althans in zijn extreme vorm. Dat heeft iets totalitairs in zich.”
Het institutionele geheugen is weg, zegt Vermeulen. „Politici wisselen tegenwoordig te snel en daardoor is hun inwerktijd te kort. Kamerleden als Van de Camp en Van der Vlies, met hun grote ervaring, zijn dan ook veel waard. Zij weten wat er eerder gezegd, geslaagd en mislukt is. Ook in de top van de ministeries wordt te snel gewisseld. Het belang van adviesraden als de Onderwijsraad en de Raad van State neemt daardoor toe, maar eigenlijk zou dat niet nodig moeten zijn.”
Vermeulen wijst op de discussies rond gewetensbezwaarde trouwambtenaren die geen homohuwelijken willen voltrekken en rond het vrouwenstandpunt van de SGP. „Vanuit de pluriformiteitsgedachte die ik voorsta, moet de SGP de ruimte houden om haar eigen standpunten -die ik overigens op deze punten niet deel- in te nemen zonder dat ze daarvoor aangepakt wordt of dat de subsidiëring ter discussie wordt gesteld. Al wijkt het af van wat de grote seculier-humanistische groep zegt, die ruimte moet er zijn.”
Hoe eenstemmig zijn de Nederlandse juristen in dit soort kwesties?
„Zeer verdeeld. Het Haagse hof -uitgaande van het gelijkheidsideaal- stelde dat de rijksoverheid stevige maatregelen moet nemen tegen de SGP, zodat niet alleen mannen, maar ook vrouwen verkiesbaar kunnen zijn. Die uitspraak staat tegenover die van de Raad van State, die duidelijk uitgaat van de pluriformiteitsidee.
Ook de Onderwijsraad zit veelal op de plurifomiteitslijn: laat de overheid heel terughoudend zijn met ingrepen in scholen die tot de kleinere richtingen behoren. Daarom adviseerde de raad scholen de mogelijkheid te laten behouden geen medezeggenschapsraad in te stellen. Maar de politiek heeft anders beslist.”
Het verhaal wil dat onevenredig veel rechters in Nederland met het gedachtegoed van D66 sympathiseren.
„Die uitspraak gaat me veel te ver, of beter: gaat langs de kern van de zaak heen, alsof die sympathie bepalend zou zijn. De tucht van het ambt brengt met zich mee dat rechters hun persoonlijke opvattingen grotendeels uitschakelen, al kan dat natuurlijk nooit helemaal. In het algemeen is de Nederlandse rechtspraak van goede kwaliteit en behoorlijk consistent. De SGP-zaak is natuurlijk heel lastig; het gaat daarbij om een serieus conflict van verschillende rechtsbeginselen, en de rechters hebben geen eerdere jurisprudentielijn voorhanden waarop ze kunnen terugvallen.”
U sprak soms geruststellende woorden richting degenen die de onderwijsvrijheid en de subsidiëring van het bijzonder onderwijs bedreigd meenden te zien. Is dat spookbeeld irreëel?
„De zorg over de dominantie van het seculier humanisme is begrijpelijk. Ik verwacht echter geen fundamentele wijziging van het onderwijsstelsel. De vrees daarvoor is niet altijd op de realiteit gebaseerd. Vergeet niet dat artikel 23 van de Grondwet uit de koker van de liberalen komt. Dat artikel is gebaseerd op gezonde beginselen van de vrijheid van de burger en neutraliteit van de overheid. Ik zie daar niet zo gauw verandering in komen.”
„Op financieel-organisatorisch gebied krijgen scholen meer zelfstandigheid, maar als het gaat om vorm en inhoud wil de overheid een steeds dikkere vinger in de pap”, signaleerde u vier jaar geleden tijdens het symposium ”School op eigen benen”. Hoe beoordeelt u de ontwikkelingen in de afgelopen jaren?
„De situatie is onduidelijk. Ik verwacht dat de overheid, vanwege de integratieproblemen van nieuwe bevolkingsgroepen, zich sterk met de burgerschapsvorming zal blijven bemoeien. Aanvankelijk was ik er niet voor scholen te verplichten aan burgerschapsvorming te doen, maar mede onder invloed van Van Wieringen, de voorzitter van de Onderwijsraad, ben ik daar anders over gaan denken. De zorg over de versplintering van de samenleving is groot en het is terecht scholen daarin een taak te geven. Mijn huiver is echter dat het opleggen van een burgerschapstaak aan scholen zal leiden tot het opleggen van een zeer specifiek burgerschapsideaal. Dat is overheidspaternalisme; staatspedagogiek. De overheid moet dat niet willen. Wél de scholen wijzen op hun integratietaak, maar níét vergaand voorschrijven hoe ze die moeten invullen.”
Degenen die artikel 23 van de Grondwet willen wijzigen, stellen vaak dat de vervaging van de identiteit en het tanen van de invloed van de ouders het bestaansrecht van veel bijzondere scholen twijfelachtig maken. Het onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs wordt steeds vager, ook doordat het openbaar onderwijs niet meer antireligieus zou zijn. Moet die kritiek inderdaad leiden tot een stelselwijziging?
„Zeker niet. De overheid moet zich er niet mee bemoeien hoe de scholen hun identiteit gestalte geven. Verwaterd of streng, elke groep moet zijn eigen ruimte houden. De rechtsorde moet een huis zijn waarin juist minderheden zich in een eigen kamer veilig weten. Wie dat niet als uitgangspunt neemt, miskent de waarde van godsdienstvrijheid en pluriformiteit. Over de meerderheid hoeven we ons niet druk te maken; die komt al genoeg aan haar trekken.”
De Commissie Gelijke Behandeling stelde de islamitische docente van het Vader Rijn College in Utrecht in het gelijk die op non-actief was geplaatst omdat ze mannen niet langer de hand wilde schudden. U bent een pleitbezorger van het goed recht van godsdienstige invloed en uitingen binnen het gesubsidieerde onderwijs. Waarom noemde u de uitspraak van de CGB „onjuist en maatschappelijk gezien contraproductief”, terwijl u wel ruimte wilt bieden voor andere godsdienstige uitingen?
„Die ruimte wil ik vooral het bevoegd gezag van de school bieden. Het bevoegd gezag moet grenzen mogen stellen aan gedrag. In deze zaak gaat het echter om een opvatting van een docente die tegen de lijn van haar school ingaat en die bovendien een contraproductieve invloed op leerlingen kan hebben. Als zij die opvatting overnemen, gaat dat ten koste van hun kansen op de arbeidsmarkt.”
In het wetenschappelijk onderwijs maakte Vermeulen ingrijpende veranderingen mee. „De universiteiten hebben het moeilijk. De geldstroom vanuit de overheid is afgenomen. Daardoor moeten bedrijven en andere externe financiers worden aangetrokken, maar die krijgen zo invloed op de keuze van onderzoeksprojecten. Ze financieren geen Sanskriet!
De kwaliteit van de Nederlandse wetenschap is overigens goed, ook al is de bekostiging per student sinds de jaren zeventig meer dan gehalveerd. De discipline en de productiviteit zijn enorm toegenomen. Dat iemand jaren niet publiceert, is nu ondenkbaar. Dat is een positief gevolg van het gedeeltelijk dichtdraaien van de geldkraan. Negatief is dat er een ratrace is ontstaan om onderzoeken gesubsidieerd te krijgen. Wetenschappers moeten steeds vechten voor hun eigen project.”
U maakte veertien jaar deel uit van de Onderwijsraad, een onafhankelijk adviesorgaan van de regering. Tijdens het parlementaire onderzoek onderwijsvernieuwingen klonk de aanklacht dat bewindslieden en ambtenaren de adviesvorming van de raad proberen te beïnvloeden.
„Daarvan is me nooit iets gebleken. Natuurlijk is er overleg tussen de raad en het ministerie, maar zwaargewichten als Van Wieringen, voorzitter van de Onderwijsraad, en zijn voorganger Leune zijn er de mensen niet naar om zich door het ministerie te laten sturen.”
De Raad van State biedt Vermeulen een nieuwe uitdaging. Naast het werk als staatsraad blijft hij met een beperkte aanstelling aan de VU actief. Daar zal hij zich vooral op de begeleiding van promovendi richten. Met onderwerpen die hem na aan het hart liggen: de scheiding van kerk en staat, de vrijheid van godsdienst, het integratiebeleid en ontwikkelingen in het onderwijsrecht.
Binnen de Raad van State vragen de in de grondwet verankerde fundamentele vrijheden eveneens de aandacht, evenals de praktische hanteerbaarheid van wetsvoorstellen. „De raad kijkt zowel naar de principiële aanvaardbaarheid als naar de uitvoerbaarheid van wetten: deugt het, en werkt het. Behalve met wetgevingsadvisering ga ik me bezighouden met rechtspraak. Die combinatie spreekt me erg aan.
Ik heb zeer hard gewerkt. Dat blijf ik doen, maar minder versnipperd. En, groot voordeel: naar Amsterdam stond ik meestal in de file, naar Den Haag ga ik nu met de trein.”
Leersum blijft zijn woonplaats. „Ik ben aan dit dorp verknocht; ik ga hier niet meer weg. Bovendien ontwortel je bij een verhuizing niet alleen jezelf, maar ook je vrouw en kinderen.”
Levensloop
Prof. mr. drs. Bernardus Petrus Vermeulen nam deze week afscheid van de Onderwijsraad. Het is een van de gevolgen van zijn benoeming tot lid van de Raad van State.
Vermeulen werd op 9 maart 1957 in Willemstad op Curaçao geboren. Hij behaalde aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit driemaal een doctoraal: in 1980 in het privaatrecht, in 1981 in het publiekrecht en in 1997 in de filosofie. Hij promoveerde in 1989 cum laude op een proefschrift over de vrijheid van geweten.
Vermeulen -gehuwd; vader van twee dochters- werkte en doceerde (vanaf 1993 als hoogleraar) aan de universiteiten van Rotterdam (1982-1984), Nijmegen (1984-1988 en 1993-2008), Utrecht (1989-1994), Tilburg (1993-2001) en Amsterdam (VU, vanaf 1999).
Vanaf februari 1994 maakte hij deel uit van de Onderwijsraad. Daar wordt hij opgevolgd door prof. mr. P. J. J. Zoontjens, destijds ook zijn opvolger als hoogleraar onderwijsrecht in Tilburg. Ook van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACVZ) en de juridische commissie van Vluchtelingenwerk en Amnesty International neemt Vermeulen afscheid.