De Timotheüs van dr. Kohlbrugge
JOHANNES WICHELHAUS 1819-1858
Kohlbrugge schreef zijn vriend Johannes Wichelhaus eens: „Laat je hemd niet weten dat jij jezelf voor een theoloog houdt, mijn geliefde Johannes, ik ken de belangrijke plaats waarop je staat; echter houd op iets van jezelf vast te houden.” De predikant uit Elberfeld wees zijn jonge vriend erop dat gaven ondergeschikt zijn aan het weten een genadig God te hebben.
Eenzaam stond Wichelhaus in de theologische wereld van zijn tijd, waarin het rationalisme mode was. Hij wilde staan op het fundament van de heilige Schrift en het gedachtegoed van de Reformatie. Zijn contacten met Kohlbrugge, die hem „mijn Timotheüs” noemde, deden Wichelhaus’ carrière echter geen goed.
Johannes Wichelhaus werd op 13 januari 1819 geboren te Mettmann, een stadje in de buurt van Elberfeld. Hij was de oudste zoon van Johannes Wichelhaus en Wilhelmine von der Heydt. De familie van zijn moeder behoorde tot een oud en aanzienlijk geslacht uit het Wuppertal. Johannes’ vader was predikant te Elberfeld, in 1834 nam hij een beroep aan naar Bonn.
In Elberfeld bezocht Johannes Wichelhaus het gymnasium. Hij was een briljante leerling en met glans legde hij zijn eindexamen af. In 1836 werd hij theologiestudent aan de universiteit van Bonn.
In de bibliotheek van zijn vader maakte hij kennis met preken van Kohlbrugge. Met toenemende interesse las hij deze ”Leerredenen”. Hij merkte erover op: „Ik moest weldra inzien, dat datgene wat rondom mij geleerd en gepredikt werd dit woord niet is, en hoe ik ook mijn best deed voor mijzelf een uitweg te vinden, er was er geen: ik moest of het ene haten en het andere liefhebben, of mij aan het ene vastklemmen en het andere verachten.”
Niet lang daarna maakte zijn oom Carl von der Heydt hem attent op de bekende ”kommapreek” van Kohlbrugge over Romeinen 7:14. Een persoonlijk kennismaking in 1842. Wichelhaus maakte toen om gezondheidsredenen een reis naar de badplaats Scheveningen. Op de terugreis zocht hij Kohlbrugge op in Utrecht.
Deze ontmoeting werd voor beiden onvergetelijk. Later schreef Kohlbrugge: „Ik denk vaak daaraan, hoe wij samen zaten in Utrecht, en hoe toen alles naar het uitwendige nacht om ons heen was.”
Dissertatie
In 1838 zette Wichelhaus zijn studie voort aan de universiteit van Berlijn. Op 10 mei 1839 hield hij zijn eerste preek in het seminarie te Berlijn. In 1840 was Wichelhaus weer in Bonn om zich voor te bereiden op het examen voor het licentiaat, een academische graad waaraan het doceerrecht verbonden was.
Dit gaf de nodige narigheid. Zijn sympathie voor Kohlbrugge speelde hem parten, maar ook de kritische houding van zijn beide ooms Von der Heydt tegenover de Union, het ”samen-op-wegproces” tussen luthersen en gereformeerden, deed hieraan geen goed. De voorzitter van de universiteit verlangde in eerste instantie van Wichelhaus dat hij de eed op de kerkelijke symbolen zou afleggen. Op die manier zou men ervan overtuigd kunnen zijn dat hij positief stond tegenover de van bovenaf opgelegde eenheid.
Wichelhaus weigerde en wendde zich tot de koning van Pruisen voor dispensatie. Dit verzoek werd afgewezen. Men adviseerde hem om in Heidelberg te promoveren, maar uiteindelijk werd het Halle, de faculteit waar A. H. Francke eens hoogleraar was. Ook hier ontstonden de nodige problemen. Wichelhaus’ dissertatie over de kerkgeschiedenis van Eusebius, die hij eerst in Bonn wilde verdedigen, werd als niet-wetenschappelijk afgewezen.
De faculteit gaf hem als onderwerp mee dat hij de Septuagintavertaling van de profeet Jeremia moest toetsen aan de Hebreeuwse. Men verwachtte dat deze stof te moeilijk voor hem zou zijn, maar binnen negen maanden wist Wichelhaus deze studie af te ronden. Afwijzen kon men hem niet. Tijdens zijn promotie stond men verbaasd over zijn grote kennis op het gebied van de talen en de kerk- en dogmengeschiedenis.
Kohlbrugge had zijn vriend gesteund in deze moeilijke periode. Hij had hem toegezegd te willen helpen bij zijn studie van de profeet Jeremia. „Ik verheug me erover dat u zich niet laat ontmoedigen. God, de genadige God en Ontfermer, zij met u, beste Johannes.”
Sekte
Wichelhaus kreeg eerst een aanstelling als privédocent en pas na acht jaar werd hij geïnstalleerd als hoogleraar te Halle. Dat deze benoeming zo lang op zich liet wachten, had te maken met de tegenwerking van de faculteit. Op allerlei manieren probeerde men de benoeming te blokkeren.
Ook nu waren het weer de contacten met Kohlbrugge die Wichelhaus parten speelden. Men beweerde dat hij tot de sekte van de kohlbruggianen behoorde. Uiteindelijk kwam door bemoeienis van de overheid de benoeming erdoor.
Hoewel hij zich bescheiden en voorzichtig opstelde, had Wichelhaus het niet gemakkelijk. Zijn collega’s keken op hem neer en vonden zijn colleges niet wetenschappelijk. Wichelhaus kwam op voor het gezag van het Woord en de belijdenis van de Reformatie en stond afwijzend tegenover Schriftkritiek. Zijn uitgangspunt was: „Er staat geschreven”, een woord dat Jezus Zelf in de mond nam tijdens de verzoeking door de satan.
Een kleine kring van studenten volgde zijn colleges en raakte diepgaand door hem beïnvloed. Wichelhaus leerde zijn studenten niet alleen de Bijbel in de grondtekst te lezen, maar besteedde ook veel aandacht aan de archeologie. Op die manier konden zij zich beter verplaatsten in de gedachtewereld van de Bijbelschrijvers en leerden zij de Bijbelse boodschap beter te verstaan.
Met zijn studenten had Wichelhaus een bijzonder goede band. Met raad en daad stond hij hen bij. Voor de praktische vorming stuurde hij hen naar Elberfeld, „in de leerschool van de praktijk.” Wichelhaus: „Ik beschouw mij hier als een loods, die uitvaart naar de wijde zee, en gevoel mij gelukkig, wanneer ik een scheepje te Elberfeld in de haven heb gebracht. Het gaat mij daarbij daarom dat de jonge mensen in Elberfeld tegelijk hun leer- en proeftijd doorbrengen, dat zij onder de ogen van de predikant en in de gemeente tot boden en dienaren van het Woord gevormd worden.”
Hij raadde hen aan om van de catechisaties, avondpreken en gesprekken met Kohlbrugge aantekeningen te maken. In beeldende taal vervolgde Wichelhaus: „Ik weet dat jullie goed voor anker liggen, daarom roep ik jullie alleen maar toe om deze tijd goed waar te nemen, om jullie scheepje goed te laden en te vullen uit de rijke voorraadschuren, die zich voor jullie openen.”
Wanneer ze afgestudeerd waren en een gemeente hadden, bleef Wichelhaus voor hen een vraagbaak. Een leerling liet zich als volgt over hem uit: „Zijn wezen kenmerkte zich door een teergevoeligheid en diepe ernst. Hij gaf niet alleen onderricht, hij bad ook voor de ander en droeg zijn zorgen op het hart.”
Stellig en zeker waar
In het najaar van 1855 trad Wichelhaus in het huwelijk met Pauline Seyler uit Aken. Ze hadden elkaar leren kennen bij Kohlbrugge, waar Pauline regelmatig logeerde. Aan dit gelukkige huwelijk kwam na nauwelijks tweeënhalf jaar een einde.
In december 1857 werd Wichelhaus ernstig ziek en op 14 februari 1858 overleed hij op van 39-jarige leeftijd. De avond voor zijn sterven las zijn vrouw Psalm 48. Bij vers 11 zei Wichelhaus: „Nu is het genoeg, het Woord heeft mij gegrepen!”
Op zijn sterfbed had hij Pauline een boodschap gegeven voor zijn studenten: „Zeg de studenten hoe ik thans meer dan ooit ervaar dat het Woord van de Heilige Schrift, dat ik onderwezen heb, stellig en zeker waar is, dat wij mensen arme, ellendige zondaars zijn, en dat alleen het bloed van Jezus Christus, de Zoon Gods, ons reinigt van alle zonde.”
Op 19 februari werd Johannes Wichelhaus begraven op het kerkhof van Niederländisch-reformierte Gemeinde te Elberfeld. De ouderlingen van de gemeente droegen de kist en Kohlbrugge leidde de begrafenis. Kohlbrugge getuigde dat men hier een echte professor ter aarde bestelde die geen menselijke leer, maar Gods Woord verkondigd had.
Hoewel Wichelhaus maar kort heeft geleefd, heeft hij diverse studenten opgeleid tot predikant. Toen Kohlbrugge eens een gesprek had met de grootmoeder van Wichelhaus zei hij tegen haar: „Wanneer er twee, slechts twee studenten door de dienst van Wichelhaus bekeerd zijn, dan zijn er twee gemeenten bekeerd.”
Toen lachte zij, gaf Kohlbrugge een kus en zei: „Dat troost mij.” Dit woord is vervuld. Verschillende leerlingen kwamen terecht op kansels in Duitsland, Nederland, Zwitserland en Oostenrijk.