Discussie rond HSV: een middeleeuws déjà vu
In de discussie over de Statenvertaling en de Herziene Statenvertaling zijn parallellen te zien met de situatie zoals die zich in de middeleeuwse Nederlanden rondom Bijbelvertaling voordeed, stelt Esther Jonker.
Met enige verwondering heb ik de laatste opiniestukken rondom de (Herziene) Statenvertaling gevolgd. Van ds. Oussoren, die de HSV zure regen voor het taalmonument vindt, van dr. De Blois, die het monument wil laten bewonen, en van C. Valk, die slechts een kleine schoonmaakbeurt van het monument voorstaat.Met al hun ideeën en overwegingen zie ik onvermoed opnieuw een ontwikkeling op gang komen, die al eeuwen voor de Reformatie inzette en die met de Statenvertaling tot stilstand kwam. Want hoewel ik vrees dat de opiniemakers zich hierdoor niet gevleid zullen voelen, kan ik niet anders dan interessante parallellen zien met de situatie zoals die zich in de middeleeuwse Nederlanden rondom Bijbelvertaling voordeed. Met als hoofdrolspelers de gezaghebbende Latijnse tekst van de Vulgaat en de verschillende pogingen die ontstonden om die tekst voor de gewone mensen in het Nederlands toegankelijk te maken.
Vulgaat
Al sinds de dertiende eeuw zijn er onophoudelijk serieuze pogingen gedaan om delen van de Bijbel uit het Latijn in het Nederlands verstaanbaar te maken. Meestal ging het daarbij om de tekst van de evangeliën, maar vanaf circa 1350 werden daar steeds meer Bijbelboeken aan toegevoegd, totdat in de zestiende eeuw de eerste volledige Bijbel werd uitgegeven. Deze middeleeuwse deelvertalingen waren hard nodig, want de officiële tekst die door de kerk werd gehanteerd, was al sinds Karel de Grote de Latijnse Vulgaat - een onbegrijpelijke tekst dus, voor het gewone kerkvolk.
Op een enkele uitzondering na zijn de vroegste Nederlandse Bijbelteksten altijd als wat krakkemikkige bouwsels beschouwd. In het Nederlands schemert daar het Latijn op veel plekken nog door in zinsbouw en woordkeus en de teksten lopen daarom vaak wat kreupel. Lange tijd herleidden onderzoekers deze mankementen op het ontzag dat middeleeuwers voor de Latijnse Vulgaattekst hadden. Tegenwoordig zien ze dat iets anders: de teksten beantwoordden slechts aan de behoefte van de lezers; die konden zo’n mengeltaaltje nog prima begrijpen en hadden niet meer dan zijwieltjes nodig bij de Latijnse tekst.
Soepeler
Naarmate de eeuwen vorderden, bevatten de teksten steeds soepeler Nederlands. We zouden kunnen zeggen: ze werden leesbaarder en ze kwamen ook steeds verder van het Latijn af te staan. Dat had echter evenmin iets te maken met (bijvoorbeeld een tanende) achting voor de Vulgaat, maar opnieuw louter met de lezers van de Nederlandse teksten.
De verbreding van het lezerspubliek (dat in de vroegste uren nog slechts uit geestelijken bestond) naar leken en laaggeletterden vroeg om aanpassingen van de bestaande vertaalde Bijbelteksten. Maar die teksten werden geen nieuwe vertalingen, want uit onderzoek blijkt dat alle Middelnederlandse Bijbelteksten waarschijnlijk voortbouwen op de oudste vertalingen van de betreffende Bijbelboeken. En juist dit element had voor de traditiebewuste middeleeuwers hoogstwaarschijnlijk wél te maken met achting voor de Latijnse tekst, die met eerbied vertaald moest worden. Een middeleeuws auteur was niet snel bereid het werk van anderen te passeren om zelf met origineel materiaal aan te komen. Eerder probeerde hij zo zorgvuldig mogelijk te variëren op bestaande thema’s, zónder zijn eigen doel (bijvoorbeeld een verstaanbare Bijbeltekst) uit het oog te verliezen. Dat hij voor zijn Bijbeltekst gebruikmaakte van ouder materiaal was echter niet louter culturele intuïtie. De relatie met een oudere vertaling gaf zijn eigen tekst een zekere status, hij ontleende daaraan autoriteit.
Pas met de Statenvertaling ontstond in deze situatie van voortbouwen en bewerken eindelijk verandering. Onder invloed van het humanisme en de Reformatie gingen de statenvertalers terug naar de bronnen vóór de Vulgaat: het Hebreeuws en het Grieks. Bevrijd van het dictaat van de Vulgaat en oude vertalingen en gezegend met kennis over de brontalen bouwden zij hun monument, zonder daarbij overigens de fundamenten uit vroeger eeuwen (zoals religieuze taalvormen) geheel uit het oog te verliezen.
Levend
De oplettende lezer zal inmiddels wel begrijpen welke parallellen ik, voorzichtig en niet helemaal een-op-een, voor mijn geestesoog zie opdoemen. Een haast onaantastbare tekst uit een ver verleden, die voor tegenwoordige lezers slechts moeizaam toegankelijk is. Goedbedoelde pogingen in de loop der tijd om de afstand tussen lezer en tekst zo klein mogelijk te houden, met als blijvende trend dat de afstand zich vergroot. En misschien zelfs het voortbouwen op een oude tekst, om daaraan autoriteit (en dus acceptatie) te ontlenen? Hopelijk blijkt hieruit ook de werkelijke prestatie van de statenvertalers: het ontdekken dat we telkens terug kunnen naar de bronnen, dat we niet gebonden zijn aan oudere teksten (hoewel we die zeker kunnen eerbiedigen en verwerken) en dat we geroepen zijn het Woord van God levend te houden: in onze eigen, levende taal.
De auteur is verbonden aan het Pallas Instituut voor Kunsthistorische en Letterkundige Studies en hoopt te promoveren op een van de oudste Nederlandse prozahandschriften met daarin onder andere een gedeeltelijke Bijbelvertaling.