Kerk & religie

Geestelijke en geldelijke winst voor kerkelijke diensten

Bij leden van de Protestantse Kerk in Nederland valt deze maand de brief voor Kerkbalans in de bus. Met deze actie probeert de kerk de middelen bijeen te krijgen om de kerk draaiende te houden. Ook verheven zaken zoals kerkdiensten en pastoraat kosten geld.

Johan de Niet
3 January 2008 10:43Gewijzigd op 14 November 2020 05:25
Uit een zestiende-eeuws handboek voor priesters blijkt dat men gewoon was geld te geven aan een pastoor die bij een zieke op bezoek was geweest. Foto Spaarnestad
Uit een zestiende-eeuws handboek voor priesters blijkt dat men gewoon was geld te geven aan een pastoor die bij een zieke op bezoek was geweest. Foto Spaarnestad

In hun streven geld in te zamelen, proberen kerken de urgentie van een financiële bijdrage te benadrukken zonder de suggestie te wekken dat men voor kerkelijke diensten moet betalen. Tijdens de kerkdienst wordt men via de collecte aan de kosten herinnerd, maar het zal niet gebeuren dat een ouderling na een huisbezoek of ziekenbezoek een rekening achterlaat. Was dat vroeger anders?In de zeventiende en de achttiende eeuw was het in ieder geval niet ongewoon dat er voor verleende diensten geld werd gevraagd. Een vaste baan met een vast salaris waarvan je kon rondkomen, was in die tijd een zeldzaamheid. Vrijwel iedereen probeerde zijn inkomen op allerlei manieren aan te vullen, ook kerkelijke functionarissen. Schoolmeesters en godsdienstonderwijzers waren zelfs helemaal afhankelijk van lesgelden. De financieel gezien toch al aantrekkelijke kostersfunctie werd nog aanlokkelijker door het feit dat de kosters de doopboeken moesten bijhouden; daarbij streken ze vaak nog wat geld op.

Betalen voor door de kerk verrichte zorg heeft bovendien oude papieren. Uit een zestiende-eeuws handboek voor priesters blijkt dat men gewoon was geld te geven aan een pastoor die bij de zieke op bezoek was geweest. Het was gebruikelijk dat men, nadat de priester het oliesel had toegediend, een aantal stuivers op tafel legde; sommigen meer, sommigen minder, al naargelang de welstand.

De pastoor nam het geld met onderscheid aan. Als hij wist dat men het missen kon, nam hij het mee. Bij armen liet hij het liggen en zei hij: „Goede vriend, ik heb dit graag voor u gedaan. Ik geef u mijn loon om Gods wil; koop er bier voor of iets anders.”

Toch was een financiële vergoeding voor bewezen geestelijke diensten niet onproblematisch. Polemische geschriften uit protestantse hoek verweten de rooms-katholieke priesters bij hun bezoeken aan zieken alleen maar uit te zijn op geldelijk gewin. De protestantse zielenherder moest het alleen om geestelijke winst gaan. Extra giften bij een ziekenbezoek waren weliswaar niet verboden, maar elke schijn van verplichting moest achterwege blijven.

Twee voorbeelden uit de lutherse gemeente in Amsterdam geven een kijkje in de praktijk. In 1625 ontbood de kerkenraad van deze gemeente een van de leden, Barent Minckes. Men had namelijk ernstige berichten over hem gehoord. Tijdens de kerkenraadsvergadering van 22 augustus 1625 vroegen de ouderlingen hem te reageren op twee beschuldigingen. De eerste betrof zijn privéleven: Barent zou zijn kinderen slaan. De tweede klacht ging over zijn functioneren als ziekentrooster van de gemeente: hij zou geld aannemen van de door hem bezochte zieken.

Minckes ontkende niet dat hij zijn kinderen sloeg. Hij had dat echter, naar hij zei, niet zonder reden gedaan en daarom liet de kerkenraad het erbij (in die tijd was het uitdelen van een pedagogische tik nog niet strafbaar). Op de tweede beschuldiging reageerde Minckes sterk ontkennend. Hij wist wel waar de beschuldigingen vandaan kwamen: onlangs had hij er met een paar mensen een woordenwisseling over gehad. De kerkenraad vond het nodig de ruziemakers bij elkaar uit de buurt te houden en adviseerde Minckes in een andere wijk te gaan wonen.

In 1714 vernam de kerkenraad dat een van de ziekentroosters 3 gulden had gevraagd voor een bezoek aan de knecht van apotheker De Roy. Bovendien zou hij gezegd hebben dat als de predikant met het sacrament kwam, hij 6 gulden moest krijgen. De desbetreffende ziekentrooster, Klaas Ditmar, en de knecht, Willem Kuyler, werden daarop ontboden en scherp ondervraagd. Ditmar ontkende dat hij geld had gevraagd. Kuyler had hem uit eigener beweging geld aangeboden en gezegd dat hij de predikant ook iets zou geven. Ditmar had daarop naar eigen zeggen geantwoord dat hij dat kon doen, maar dat het niet hoefde. Kuyler onderschreef deze lezing, ook toen hem op het hart werd gedrukt vooral de waarheid te spreken.

Vooral het laatste voorbeeld suggereert dat onder lutheranen de stilzwijgende overeenkomst bestond dat de zieke zijn bezoeker iets toestak. Er bestond zelfs een min of meer vaste hiërarchie: een bezoek van de predikant met het sacrament kostte twee keer zo veel als een bezoek van een ziekentrooster. De ziekentrooster had geen recht op deze ’verering’. Zodra hij ook maar de schijn wekte recht te hebben op een beloning bracht hij de goede naam van zijn kerk in gevaar.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer