Koetsen in de diepvries
LEEK - Tot in Turkije en Taiwan haalde het de kranten: het Nationaal Rijtuigmuseum in Leek zet zijn historische koetsen en arrensleeën tijdelijk in de diepvries om houtworm en mot te doden. „Maar het is echt helemaal niets bijzonders.”
Okergeel rijst Borg Nienoord op uit de vijver in de bossen bij Leek, nabij het ’drielandenpunt’ van Groningen, Drenthe en Friesland. Dit jaar was het een eeuw geleden dat de laatste bewoners verdronken toen ze met hun koets in de vaart terechtkwamen. Komend jaar is het een halve eeuw geleden dat koningin Juliana het Nationaal Rijtuigmuseum opende dat in het kasteeltje en het koetshuis erachter werd gevestigd. In de tuin werd een tentoonstellingshal gebouwd, in het bos legde onderwijsminister Hermans in 2000 de eerste steen voor een nieuw depot.Uit een houten bouwpakket bouwden vrijwilligers dit jaar in het depot een vrieskist. Koets erin, deur dicht. Een week lang staat het rijtuig stijf van de kou, 22 graden onder nul. Dan moet al het ongedierte dat zich een weg door het oude hout vreet, verdelgd zijn. De volgende dinsdag schuift de deur weer open en mag het rijtuig eruit. Om een week later opnieuw diepgevroren te worden, want dan zijn de eitjes van de gedode wormen en motten uitgekomen. Als de tweede generatie van de diertjes ook diepvriesproduct geworden is, is de koets, sjees of arrenslee ongediertevrij.
„En zo gaat dat week in, week uit”, zegt directeur drs. L. L. M. Eekhout. „Soms staan er enkele kleinere rijtuigen tegelijk in. Als de hele collectie een beurt gehad heeft, kunnen we weer van voren af aan beginnen.”
De publiciteit die de bouw van de vriescel haalde, verraste Eekhout, die sinds vijftien jaar de regie voert over de vijf personeelsleden en tientallen vrijwilligers. „Ongediertebestrijding door invriezen is helemaal niet nieuw. Wij deden houten onderdelen al vaker in een vriesvak. Als we een heel rijtuig die behandeling wilden laten ondergaan, moesten we hem op een trailer zetten en naar een vrieshal van een bedrijf brengen. Dat was duur, en wij zitten krap in het geld. Het bouwpakket voor een eigen vrieskist was dus een uitkomst. Toen we dat eind september bekendmaakten, bleek men het in binnen- en buitenland interessant te vinden. Andere musea bestrijden ongedierte vaak met vergif. Wij willen dat niet, vanwege het milieu, maar ook omdat je dan duur, gespecialiseerd personeel moet inhuren en omdat het vergif vlekken in het textiel kan veroorzaken.”
Het museum heeft zo’n 250 koetsen en arrensleeën, gedeeltelijk eigen bezit, gedeeltelijk in opslag voor andere eigenaren. Dit jaar kocht het museum de dertien rijtuigen van Kasteel De Haar in Haarzuilens die het al sinds de oprichting in 1958 in bruikleen had. De Haar deed zijn wagenpark in de verkoop vanwege geldgebrek.
„Europa telt slechts drie musea die in rijtuigen zijn gespecialiseerd: in Leek, Lissabon en Wenen, om maar even drie wereldsteden te noemen…”, zegt Eekhout. „We werken veel samen. De musea in Lissabon en Wenen komen voort uit de koninklijke en keizerlijke stallen. Het museum in Leek is opgericht door mensen die met lede ogen aanzagen hoe heel veel rijtuigen verloren gingen. Dankzij dit museum zijn in Nederland meer historische voertuigen behouden gebleven dan in de omliggende landen.
De drie musea zijn een vraagbaak voor anderen. Zo zijn we momenteel als adviseurs betrokken bij een project in Brazilië, waar men de koetsen van de keizer wil conserveren.”
Het Nationaal Rijtuigmuseum loopt daarbij voortdurend tegen financiële grenzen aan. „In Nederland is de blik vaak op de Randstad gericht. De musea in de regio hebben daardoor minder armslag. Wij krijgen van het Rijk slechts 50.000 euro subsidie per jaar.”
In de depotzalen bij Borg Nienoord staan lange rijen koetsen en sjezen. In de lage gedeelten onder het schuine dak zijn de arrensleeën opgesteld. De directeur wijst de oudste onderdelen van de collectie aan: een arrenslee uit 1682, een koets van omstreeks 1700. Pal naast de koets van koning Willem I (1817) staat die van de Duitse keizer (1870). Ook de sjees die prinses Wilhelmina als vijfjarig meisje cadeau kreeg, staat in Leek, evenals de statielijkkoets waarmee onder anderen de socialist Troelstra naar de begraafplaats gereden is, en een babylijkkoets, waarin het kistje een plaats kreeg onder de bok van de koetsier.
Dat houtworm en mot in al dit moois welig tieren, is een ’verworvenheid’ van de moderne tijd. „Vroeger vroren de rijtuigen schoon in de koetshuizen. Nu houden we ze in de musea op een constante temperatuur en luchtvochtigheid, zodat ze niet uitdrogen. Daardoor krijgt een andere vijand, het ongedierte, echter vrij spel. Vandaar dat vriesvak.”