Een bijbelse gelijkenis met fiscale aspecten
„Een vader had twee zonen. De jongste zei tot de vader: Vader, geef mij het deel van ons vermogen dat mij toekomt. En de vader verdeelde het bezit onder hen.” De bijbelse gelijkenis van de verloren zoon maakt een wezenlijk deel uit van het college over bedrijfsopvolging waarmee prof. dr. T. Blokland dinsdag afscheid nam als hoogleraar belastingrecht en openbare financiën aan de Rijksuniversiteit Groningen.
In het bijbelverhaal is volgens prof. Blokland sprake van een familieonderneming. De fiscale kanten van de bedrijfsopvolging binnen een familiebedrijf hebben in zijn wetenschappelijke loopbaan bijzondere aandacht gehad. „Het mooie daarvan is dat er, in tegenstelling tot andere juridische zaken, zo veel menselijke kanten aan zitten. Vader en moeder hebben een bedrijf opgebouwd. Zij zijn daarmee in de avonduren begonnen. Van een eenmanszaak groeit het uit tot een maatschap. Die gaat later -geruisloos of na afrekening met de fiscus- over in een BV. Die BV heeft aandelen die in waarde toenemen, dividend opleveren. En dan komen op een gegeven moment de kinderen in beeld als bedrijfsopvolgers. Er is vaak sprake van gemeenschap van goederen, want vader en moeder zijn gehuwd. Vermogen moet worden overgedragen. Daar komen inkomstenbelasting, schenkingsrechten en eventueel successierechten bij om de hoek kijken.”
Aanknopend bij de gelijkenis sprak Blokland in zijn afscheidsrede over de ondernemingsvorm van familiebedrijven. „Kennelijk gaat het in het bijbelverhaal om een gemengd boerenbedrijf. Een familieonderneming dus, zoals er zo veel in ons land zijn. Soms in de vorm van een eenmanszaak, een maatschap, een BV of een NV.” Vervolgens komen er allerlei fiscale aspecten van de bedrijfsovergang aan de orde: onder meer de vraag of de opvolgers afrekenen met de fiscus of dat belastingclaims worden doorgeschoven naar de toekomst.
Het tekent prof. Blokland en de manier waarop hij met zijn wetenschappelijke collega’s en studenten omging dat hij in de onderzoeks- en collegepraktijk van elke dag aanknopingspunten vond om iets van de bijbelse boodschap over te brengen. „Ik schaam mij voor het Evangelie niet.” Hij trok er zich weinig van aan hoe dat overkwam en probeerde juist waardevolle dingen mee te geven.
Afstuderende fiscaal juristen kregen van Blokland de raad mee zuinig op hun goede naam te zijn. „Je kunt hem maar één keer verspelen. Dan ben je ’m echt kwijt. Waarom ontduik je de belasting niet? Omdat je de kans loopt gepakt te worden, of zijn er andere redenen? Geef aan de keizer wat des keizers is.”
Na een loopbaan bij de Belastingdienst, de afdeling wetgeving van het ministerie van Financiën, en accountantskantoor KPMG, voelt hij zich „dankbaar en een rijk man dat ik dit allemaal mocht doen.” Inmiddels is Blokland sinds 1 september voltijds raadsheer bij de belastingkamer van het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch.
Toch vindt de Groningse hoogleraar het erg jammer dat hij vanwege zijn leeftijd moet stoppen aan de universiteit. „Het was tot nu toe het boeiendste stuk van mijn leven. De overdracht van kennis aan jonge mensen voor het aardse leven én daarna is iets geweldigs. Ook het wetenschappelijk werk, waarin je volkomen vrij bent in je visie, is mooi, en je hoopt dat het ten goede mag komen aan de wetgeving en de samenleving.”
Op het gebied van wetgeving is Blokland actief in een vrijwillige hulpcommissie belastingrecht van het CDA. Binnen deze commissie is onder meer de vernieuwing van de Successiewet uitgebreid besproken. De hoogleraar is overigens slecht te spreken over de snelheid waarmee deze en andere belastingwetten in de afgelopen jaren zijn ingevoerd. „Vlak voor het zomerreces van de Tweede Kamer in 2001 is het wetsvoorstel voor de Successiewet ingediend. Na het reces moest de Kamer het behandelen, want per 1 januari 2002 moest de nieuwe wet al worden ingevoerd. Dat gaat zo snel, dat het niet kan bezinken. Ik heb er in het najaar een artikel over geschreven, maar vluchtig en snel, want de volgende morgen moest het de deur uit. Wetenschap en praktijk staan dan feitelijk buiten spel als het gaat om een bijdrage aan het wetsvoorstel en de parlementaire behandeling daarvan.”
Naar zijn mening leidt dit tot broddelwerk. „Het is niet goed als er na de invoering van de nieuwe Wet loon- en inkomstenbelasting 2001 binnen twee jaar drie ’veegwetten’ nodig zijn om allerlei losse eindjes te repareren. Er moet gezag van een nieuwe wet uitgaan. Dat betekent dat er ongelooflijk goed moet worden nagedacht voordat er een wetsvoorstel komt.”
De hoogleraar is dankbaar dat hij op allerlei manieren -praktisch, adviserend, theoretisch en in de praktijk van de rechtspraak- bezig kon en kan zijn. „Ik blijf dus bij leven en welzijn nog even aan de gang. Gelukkig. Werken is toch eigenlijk het mooiste dat er is.”
Blokland riep in zijn afscheidscollege op om de wet der Tien Geboden in acht te nemen als het -enige- goede fundament voor de waarden en normen in onze samenleving en om in het openbare en persoonlijke leven daarheen terug te keren.
Aan het einde van zijn toespraak gaf hij -voor het omgaan met het recht, alsmede voor elk handelen in het aardse leven- als norm mee de leefregel uit Micha 6: recht te doen, getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met God.