Kerk & religie

Kerk als bewaarder van het vaderland

GRONINGEN - Predikanten hebben in de eerste helft van de negentiende eeuw een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van de gedachte van Nederland als protestantse natie, zegt dr. Nikolaj Bijleveld. „Religie droeg bij aan de vorming van de natiestaat en is meer dan, zoals de moderne voorstelling luidt, een privéaangelegenheid.”

K. van der Zwaag
9 November 2007 11:17Gewijzigd op 14 November 2020 05:16
GRONINGEN – Dr. Nikolaj Bijleveld: „De verspreiding van nationale gevoelens vormde in de ogen van de theologen in de negentiende eeuw een onderdeel van de verbreiding van het geloof. De preken moesten volgens de predikanten bijdragen aan de nationale en m
GRONINGEN – Dr. Nikolaj Bijleveld: „De verspreiding van nationale gevoelens vormde in de ogen van de theologen in de negentiende eeuw een onderdeel van de verbreiding van het geloof. De preken moesten volgens de predikanten bijdragen aan de nationale en m

Bijleveld promoveerde gisteren in Groningen op het proefschrift ”Voor God, volk en vaderland. De plaats van de hervormde predikant binnen de nationale eenwordingsprocessen in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw” (uitg. Eburon, Delft). Dr. Bijleveld is godsdienstwetenschapper en scandinavist aan de Rijksuniversiteit Groningen.De Bataafse omwenteling in 1795 maakte een einde aan de Republiek en de status van de bevoorrechte en heersende (gereformeerde) kerk. Al kwam er echter officieel een scheiding tussen kerk en staat; de overheden bleven in hun uitbouw van de Nederlandse natiestaat -tussen 1790 en 1820- een positief oordeel over religie behouden, als „de sterkste steun der menschelijke maatschappij.” De regering stond een bovenkerkelijk christendom voor dat deel uitmaakte van de nationale ideologie, aldus de promovendus.

Algemeen christendom

De rol van de kerken in het Nederlandse proces van natievorming hing volgens Bijleveld samen met twee ontwikkelingen. „In de eerste plaats werd religie positief beoordeeld in de hogere maatschappelijke lagen. Religie vormde de bron voor een deugdzame en daarmee goede burger en zou tegelijkertijd bevorderlijk zijn voor de maatschappelijke eendracht. Naast deze waardering in de hogere kringen speelde mee dat de protestantse predikantenstand in toenemende mate deel uitmaakte van de hogere burgerij.”

Koning Willem I hoopte de kerken uiteindelijk te kunnen verenigen in één kerk, waar een verlicht algemeen christendom de grondslag zou vormen voor de opvoeding van het volk. De nauwe band tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Nederlandse Hervormde Kerk leverde een belangrijke bijdrage aan de vestiging van de moderne natiestaat.

De Hervormde Kerk werd door het Algemeen Reglement van 1816 een bestuurlijke organisatie die vrij was van leerstelligheid en waarbinnen predikanten werkzaam waren voor „de morele verheffing van het volk.” De Hervormde Kerk werd georganiseerd volgens het staatsrechtelijk bestel, met een nationale synode als een ministerie van eredienst. De overheid ging een centrale rol spelen in de verbetering van het kerkelijk leven. Zij stelde de academische opleiding voor de predikanten in 1816 verplicht, wat ertoe leidde dat veel kerkelijke leraren uitgroeiden tot representant van de beschaafde academische en burgerlijke stand.

Afscheiding

De promovendus beschrijft de desastreuze consequenties van de samenwerking tussen regering en synode ten aanzien van de Afscheiding. In de jaren 1820 trof de synode maatregelen tegen rondreizende leken die buiten de erkende kerkgenootschappen preekten en Bijbelkringen verzorgden. Kerkenraadsleden werden op grond van de tuchtbepalingen van het synodaal reglement gestraft als zij aan deze oefeningen deelnamen. De oefeningen mochten immers slechts plaatsvinden onder de geautoriseerde leiding van predikanten, anders waren het „illegale” bijeenkomsten met een godsdienstig oogmerk.

In het Zeeuwse Axel sloeg de vlam in de pan toen de overheid de illegale conventikels van oefenaar J. W. Vijgeboom verbood. De regering trad in de jaren twintig en dertig repressief op omdat zij vreesde dat de kerkelijke onrust zou omslaan in maatschappelijke onrust en het nationaal belang zou aantasten. Bijleveld: „De regering schaarde zich achter de synode in de handhaving van de positie van de Hervormde Kerk vanuit de gedachte dat de kerkelijke eendracht en orde voorwaarde was voor maatschappelijke eendracht en orde.”

De geschiedenis bewijst echter dat de harde repressie een averechts effect had. De Afscheiding van 1834 greep des te sneller om zich heen, wat vervolgens bijdroeg tot kentering van het overheidsbeleid. In de jaren veertig kregen de afgescheiden kerken overheidserkenning en in 1853 volgde de wet op de kerkgenootschappen, waarin alle kerkgenootschappen verzekerd werden van gelijke bescherming en vrijheid.

Opvoedkundig program

Godsdienst werd in de door Bijleveld onderzochte periode beschouwd als de bron van burgerlijke deugdzaamheid en sociale cohesie. „De bevordering van godsdienstigheid maakte deel uit van een breder opvoedkundig program dat onder invloed van een gematigde verlichting de nadruk legde op de intellectuele en morele verheffing van elke inwoner van Nederland tot vaderlandslievende burger. Als schoolopziener en volksopvoeder leverden de predikanten bovendien een grote bijdrage aan de ontwikkeling van de lagere maatschappelijke standen.”

De promovendus concludeert dat begrippen zoals volk en vaderland steeds meer ingang vonden onder de predikanten in de eerste helft van de negentiende eeuw. „De verspreiding van nationale gevoelens vormde in de ogen van de theologen een onderdeel van de verbreiding van het geloof. De preken moesten volgens de predikanten bijdragen aan de nationale en morele opvoeding van de Nederlanders. Daarmee maakte het kanselwerk deel uit van het burgerlijk beschavingsoffensief.”

Verval

Het rechtzinnig gereformeerde volksdeel trok echter andere conclusies. Het kritiseerde de verwereldlijking van de predikantenstand en het nationale verval van Nederland. Bijleveld: „Voorspoed van volk en vaderland kon er alleen zijn bij de handhaving van de gereformeerde leer in de kerk. Afgeleid hiervan kregen de begrippen vaderland en volk hun betekenis. Het vaderland werd begrepen als het land waar de Gereformeerde Kerk ten tijde van de Republiek de publieke, bevoorrechte kerk was geweest, en onder volk of natie verstonden zij het gereformeerde volksdeel. De rechtzinnig gereformeerden hebben dan ook zeker bijgedragen aan de voorstelling van Nederland als gereformeerde natie.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer