Pas geestelijke vrijheid ruimhartig toe
Geestelijke vrijheid is een groot goed, reageert Addy de Jong op Boris van der Ham (RD van donderdag). Die vrijheid mag niet in de knel komen door modernere grondrechten daarover te laten heersen.
Ik waardeer het dat D66-Kamerlid Van der Ham de moeite neemt te reageren (in het RD van donderdag) op de rubriek Wandelgangen van zaterdag (”Hype regeert bij bejegenen CU en SGP”). Zijn kritiek snijdt echter geen hout.De belangrijkste oorzaak daarvan is dat hij mijn redenering zodanig vervormt dat ik die niet meer als de mijne herken. Ik heb zeker niet willen zeggen -en ook feitelijk niet geschreven- „dat homorechten minder waard zijn” dan de klassieke grondrechten als vrijheid van godsdienst en van meningsuiting „omdat (!) ze pas later zijn geregeld.” Ik heb me slechts gekeerd tegen de omgekeerde opvatting, namelijk dat later ’uitgevonden’ rechten, zoals het antidiscriminatiebeginsel, moeten heersen over grondrechten die aantoonbaar oudere papieren hebben.
Van ”heersen over” is sprake op het moment dat fatsoenlijke partijen zoals SGP en ChristenUnie subsidie wordt onthouden omdat zij weigeren in alle punten mee te gaan met het denken van de hoofdstroom van onze seculiere samenleving. Als zij niet meer mogen zeggen dat zij de homoseksuele levenswijze zondig vinden en als zij in hun partijorganisatie aan die opvatting geen consequenties meer mogen verbinden op straffe van het dichtdraaien van de subsidiekraan, dan wordt op onaanvaardbare wijze afbreuk gedaan aan de werking van aloude vrijheden.
Partijen die jarenlang een respectabele bijdrage leverden aan het bestuur van ons land, worden dan plotseling nog slechts gedoogd. Niet doordat zijzelf veranderd zijn maar doordat het maatschappelijk klimaat is omgeslagen, krijgen zij van het ene op het andere moment het stempel van paria’s van de Nederlandse politiek.
Miskenning
Dat noem ik merkwaardig. Dat acht ik een miskenning van de historie. Dat vind ik getuigen van een gebrek aan respect voor de Nederlandse traditie, waarin voor minderheden altijd royaal ruimte was.
Uiteindelijk gaat het om de vraag hoeveel waardering we hebben voor het begrip geestelijke vrijheid, dat voor een belangrijk deel zijn wortels heeft in de Reformatie. Dat begrip werd al in 1579 bij de Unie van Utrecht vastgelegd. Het gaf een zekere ruimte aan mensen die op sommige punten fundamenteel anders dachten dan de toenmalige meerderheid. Die geestelijke vrijheid is later verder uitgewerkt in de gedachte van de soevereiniteit in eigen kring en kwam concreet tot uiting in de vrijheid van onderwijs en in zekere zin ook in de ruimhartige erkenning van de overheid van gewetensbezwaren tegen vaccinatie en verzekering.
De door Van der Ham zo geprezen verlichting leidde eveneens tot vrijheden, maar had een heel andere wortel: de gedachte van de autonome mens, gecombineerd met de mogelijkheid tot aanwending van staatsmacht om emancipatie te bevorderen. Waar dat in uiterste consequentie toe leidt, zien we in de 21e eeuw in de bejegening van SGP en ChristenUnie: de dwang om gelijk te zijn.
Jammer dat de heer Van der Ham daar geen oog voor heeft. Maar er is een lichtpuntje. In het debat over de grondrechtennota van D66-minister De Graaf koos D66-Kamerlid Van der Ham (!) in 2005 tot verrassing van velen niet voor het primaat van het antidiscriminatiebeginsel, maar neigde hij ertoe voorrang te verlenen aan de vrijheid van meningsuiting. Het zou goed zijn als D66 díé lijn eens wat consequenter zou vasthouden.
De auteur is hoofd van de redactie politiek van het RD.