„Minder werk; dat wilde elke voogd”
DEN HAAG - De hulpverleners die bij het gezin van de in 2004 vermoorde peuter Savanna betrokken raakten, werden geconfronteerd met sterk wisselende taferelen. Sommigen waren diep geschokt over wat ze aantroffen, zo bleek dinsdag op de tweede dag van het strafproces tegen voogd Mieke A. Anderen vonden de gezinssituatie zo voorbeeldig dat ze zich afvroegen: Wat doe ik hier?
Welke indruk maakte Savanna op haar omgeving? Het meer dan 2000 pagina’s tellende strafdossier tegen gezinsvoogd Mieke A., die deze week terechtstaat, biedt geen eenduidig antwoord op die vraag.Bepalend voor de verklaringen die hulpverleners aflegden, lijkt vooral het moment van hun betrokkenheid bij het gezin en de duur ervan. Neem bijvoorbeeld het relaas van de arts van het consultatiebureau waar Savanna regelmatig kwam. Deze zou A. in de periode februari-april 2004 herhaaldelijk hebben verzekerd dat de blauwe plekken op het lichaampje van Savanna maar op één ding konden duiden: kindermishandeling. De voogd zou zich volgens haar verklaring te weinig hebben ingespannen om de moeder van de peuter zo ver te krijgen Savanna aan te melden voor de peuterspeelzaal.
Maar het dossier zou het dossier niet zijn als er niet op elke verklaring wat valt af te dingen. Zo verklaarde Mieke A. dat op het consultatiebureau naast wat blauwe plekken alleen een taalachterstand bij Savanna was geconstateerd „en daar verhelpt een peuterspeelzaal weinig aan.” De vraag van rechtbankvoorzitter mr. A. de Boer of de arts haar vermoedens van kindermishandeling daadwerkelijk met zo veel woorden heeft geuit, beantwoordt A. ontkennend. „Helder, bedankt”, reageert de jurist.
Verreweg haar moeilijkste moment beleeft A. als de ontwikkelingen rond het gezin van medio mei 2004 ter sprake komen. Op 13 mei hoort ze in de auto van een anonieme melding die is binnengekomen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Telefoongesprekken op 14 mei maken duidelijk dat de alarmkreten afkomstig zijn van de verloskundige en de kraamverzorgster. Ze zijn aanwezig, omdat moeder Sonja is bevallen van Rowena, haar vierde kind.
De verloskundige zou hebben gezien dat Savanna in haar kamer zat opgesloten. „Intuïtief wilde ik met haar wegrennen. Alles wat daar gebeurde was fout”, verklaart ze tijdens het vooronderzoek. A. kan zich er andermaal niets van herinneren. „Dat heeft ze mij toen niet zo verteld.”
Wel is ze op dat moment doordrongen van de ernst van de situatie. Zelfs zozeer dat ze een spoedmachtiging uithuisplaatsing voor Savanna klaarmaakt alvorens ze het probleemgezin onaangekondigd bezoekt. Harde maatregelen worden echter afgeblazen. „Er heerste tijdens mijn bezoek een ontspannen sfeer en ik heb niet met eigen ogen kunnen waarnemen dat Sonja Savanna mishandelde”, verklaart A.
De voogd bevestigt dat Savanna thuis mocht blijven, zodra Sonja zou beloven de medicatievoorschriften te respecteren en weer hulpverleners zou accepteren. Op de vraag van de rechtbank of die voorwaarden, gelet op de ernst van de situatie, niet wat laagdrempelig waren, heeft ze weinig verweer. Hetzelfde geldt voor de vraag waarom ze haar eigen, kortdurende observatie van dat moment hoger heeft aangeslagen dan de waarnemingen van de verloskundige en de kraamverzorgster, die beiden langdurig in het gezin zijn geweest.
Dan moet A. voor de zittingsdag om is, ook nog reageren op een fax van 10 juni 2004, waarin moeder Sonja haar vraagt voor Savanna een pleeggezin te regelen. „Een eenmalige noodkreet”, aldus de voogd. De belastende verklaringen van tal van Sonja’s vriendinnen, die ook zouden hebben gezien hoe de vrouw Savanna mishandelde, zegt ze niet te kunnen plaatsen. „Het lijkt wel of het over twee gezinnen gaat.”
Overigens leek het tij in het probleemgezin zich na de dreigende uithuisplaatsing in mei wel wat te keren. Zo verklaart een AMK-medewerker op 28 mei dat „een uithuisplaatsing niet aan de orde is.” De gespecialiseerde gezinsverzorgende die eind 2003 wegging uit het gezin omdat de behandeltermijn voorbij was, riep toen ze er in juli weer terugkeerde: „Het gaat zo goed. Wat kom ik hier doen?”
A. werd niet gecompenseerd voor het feit dat de zaak-Savanna haar bovengemiddeld veel inspanning kostte. Op de vraag om minder werk reageerden de vijf teamleiders met wie ze in twintig maanden kreeg te maken, allen met: „Dat willen we allemaal.” „Hoe hield u uw werkweek dan binnen de perken?” wil rechter De Boer weten. A., snikkend: „Tegen ons werd gezegd: Span je in die en die zaak maar wat minder in.”