Verborgen
Deze tekst dient tot opwekking om het schepsel in dit stuk na te volgen. Want indien de redeloze schepselen zo’n lust en verlangen hebben naar de dag van de verlossing, hoeveel temeer moesten wij, christenen, daarnaar verlangen. Daarom moeten wij dagelijks in het gebed des Heeren bidden: „Uw Koninkrijk kome.”
De gemeente van Tessalonica werd door Paulus geprezen omdat zij de Zoon van God uit de hemelen verwachten (1 Thessalonicensen 1:10). De Heere had gezegd tot Zijn Kerk: „Ik kom haastelijk” en daarop antwoordde de Kerk: „Ja, kom Heere Jezus, ja, kom haastelijk.”De apostel zegt dat het schepsel de openbaring van Gods kinderen verwacht. Dan moet noodzakerlijkerwijs volgen dat de kinderen hier op aarde onbekend zijn en hun geloof voor de wereld onzichtbaar is. Zij zijn geestelijk en hebben een geestelijk Hoofd. Zij strijden een geestelijke strijd en daarom zijn ze voor de mensen onzichtbaar.
Deze onbekende staat van Gods kinderen wordt ons afgebeeld in het Hooglied, waar de Kerk van zichzelf getuigt en zegt: „Ik ben zwart, doch liefelijk.” Liefelijk ben ik inwendig, voor God door Christus mijn Heere en Bruidegom. Maar voor de wereld ben ik zwart als de Arabische tenten van Kedar.
Paulus Mensonis, predikant te Lekkum (bij Leeuwarden) (”Tien sin- en spreukrijke predikatiën”, 1658)