Het geheim achter de woorden
Tijdens zijn jonge jaren leefde Willem Barnard in twee werelden: die van het domineeschap en die van het dichterschap. Dankzij zijn kennismaking met de anglicaanse liturgie veranderde dat. „In Nederlandse kerkelijke kringen werd het woord ”schoonheid” nooit genoemd, soms had ik zelfs het idee dat lelijkheid een deugd was. Maar in de Church of England was aandacht voor liturgie, symbooltaal, poëzie. Dat was wat ik zocht, daarin kon ik mijn geloof beleven en ook de poëzie met dat geloof verbinden.”
Hij neemt in kerkelijk Nederland een bijzondere positie in: hervormd theoloog, dichter en psalmberijmer, oud katholiek geworden, op zijn geheel eigen wijze de Schriften uitleggend, nooit in een hokje te plaatsen. Vrijzinnigen kunnen niet met hem uit de voeten, evangelicalen al evenmin. Maar zijn mystiek aandoende geloofsbeleving zorgt op onverwachte momenten voor herkenning over kerkmuren heen.Dr. Willem Barnard (87) woont sinds enkele maanden in het eeuwenoude Bartholomeüsgasthuis aan de Lange Smeestraat in Utrecht. „Ik denk niet dat ik nog terugkom in m’n eigen huis. Een paar maanden geleden was het bijna afgelopen met me. Ik zag mijn geliefden en de dokter om mijn bed staan en ik dacht: Dat is de klassieke situatie, nou gaat het mis. Maar ik moet hebben geroepen: Ik wil leven tegen de klippen op! Toen is de koorts gedaald, en ik ben weer beter geworden. Ik heb zelfs weer een paar gedichten gemaakt en ik probeer elke dag een stukje te schrijven.
Veel mensen weten heel ontroerend over het leven na dit leven te spreken, maar ik kan dat niet zo. Ik ben ervan overtuigd: we worden niet in de steek gelaten, er is een opstanding, maar wat en hoe en wanneer? Dat is ons niet geopenbaard. Ik weet het niet, echt niet.”
Kiezen
Volgende week verschijnt een nieuwe bloemlezing uit zijn werk, een uitvoerige keuze uit 65 jaar dichterschap. „Ik heb zelf de gedichten gekozen waarmee ik het best overweg kon. Maar dat hoeven natuurlijk niet de beste gedichten te zijn.”
”Praten tegen langzaam water” heet de bundel. „Dat komt uit een gedicht dat zo begint: „Praten zoals regenwater/ praat tegen langzamer water…” Zelf vond ik dat geen slecht gedicht. Het gaat over de bedachtzaamheid waarmee men woorden kiest, en keurt. Die woorden komen voorbij en ik sta erbij te kijken: dat niet, dat niet, maar dat misschien wel… Dat is de taak van de dichter: het goede woord te kiezen. Wat trouwens niet betekent dat je meteen begrijpt waar het gedicht over gaat. Die woorden komen van boven, van beneden, van opzij, je kiest de woorden waarmee je overweg kunt, en pas veel later kom je erachter wat ze betekenen, wat je erin zou kunnen lezen. „Boort zich een begraven woord/ slapend naar de oppervlakte.”
Ik begon met gedichten schrijven toen ik een jaar of vijftien, zestien was. Ik had wel eens een gedicht gelezen, van J. J. L. ten Kate of zo iemand, en op die leeftijd heb je de neiging om dingen op te schrijven. Achteraf blader je er dan in, en dan zie je soms: hier kondigt zich een dichterschap aan, dit is iets meer dan een op rijm gezette gedachte. Ik heb in die tijd veel geschreven, allemaal in een bepaalde trant - wat te esthetisch, denk ik achteraf.”
Twee werelden
Als dichter trad Barnard vanaf het begin naar buiten onder een pseudoniem: Guillaume van der Graft. „In de tijd dat ik begon met publiceren -tijdens de oorlogsjaren- liep iedereen met een schuilnaam rond. Dat kon natuurlijk niet anders bij ondergrondse publicaties. Bovendien had ik een neef met literaire aspiraties die ook W. Barnard heette, en die in hetzelfde regionale ondergrondse tijdschriftje schreef: ”Parade der Profeten”. Dus ik koos voor een typisch Nederlands woord, graft, het oude woord voor gracht, en mijn voornaam verfranste ik tot Guillaume - omdat wij van de hugenoten zouden afstammen.
Ja, dat pseudoniem… later wil je er wel graag van af, ook om eenheid in je leven te brengen. Met die eenheid heb ik lang geworsteld. Ik had theologie gestudeerd, niet omdat ik zo vroom was, maar omdat ik in de verwarring van de jaren veertig zocht naar wat het geloof kon betekenen, kon zeggen. Dat betekende dat ik als vanzelf dominee werd. Ik zie ook niet hoe het toen anders had gemoeten, maar een probleem was het wel. Eigenlijk leefde ik in twee werelden: ik zat nogal in de knoop met mijn geloof en domineeschap, terwijl mijn dichterskant daar helemaal buiten stond - die was in de begintijd nogal esthetisch gericht.
Dat veranderde pas door mijn bezoeken aan Engeland. In 1949 kwam ik er voor het eerst, in 1956 heb ik er zelfs een tijd gewoond. Daar, bij die anglicanen, vond ik ineens een synthese. In Nederlandse kerkelijke kringen werd het woord ”schoonheid” nooit genoemd, soms had ik zelfs het idee dat lelijkheid een deugd was. Maar in de Church of England kwamen die dingen ineens bij elkaar, vooral in de richting die bekendstaat als ”high church”. Daar was aandacht voor liturgie, symbooltaal, poëzie, schoonheid. Dat was wat ik zocht, daarin kon ik mijn geloof beleven en ook de poëzie met dat geloof verbinden.”
Liturgie
Uiteindelijk vond Barnard onderdak in de Oud Katholieke Kerk in zijn woonplaats Utrecht. „Wat me in Engeland aantrok in de anglicanen, vond ik in Nederland bij de Oud Katholieke Kerk. Ze hebben me nooit iets uitgelegd of opgelegd, die oud katholieken, ze hebben nooit geduwd of getrokken, maar ik werd onweerstaanbaar aangetrokken door wat ze deden, alleen maar deden. Toen ik lid wilde worden, zei de bisschop: „Maar jij bent toch dominee geweest, dan heb je een wijding ontvangen, die moet je toch niet verloochenen?” „Ik wil m’n lidmaatschap van de Hervormde Kerk ook behouden”, zei ik, „maar ik wil ook bij jullie intreden als lid.” „Dat kan niet”, zei hij, „dus dat doen wij.” Zo ben ik een tijdlang lid geweest van twee kerkgenootschappen. Maar ik ben niet meegegaan naar de PKN, ik ben geen protestant - ”protestant” is een ideologische term waarbij ik me niet thuis voel.”
Tastend naar woorden probeert hij de ervaring te beschrijven die de katholieke liturgie hem al die jaren bezorgd heeft. „Het begint ermee dat ik op m’n knieën neerzink, bij aankomst in de kerk - heel erg dat ik dat nu niet meer kan. Daarna het credo. Als ik dat zelf had moeten formuleren, weet ik niet of ik alles wel zo zou kunnen zeggen. Maar nu wordt het me voorgelegd, aangereikt in woorden die trachten te benaderen wat wij niet begrijpen kunnen. Ik hoef alleen maar mee te zingen met de kerk van alle eeuwen. En dan het avondmaal, de eucharistie. Ik houd mijn hand op, een lege hand, en daarin wordt dat brood gelegd… Die lege hand is het symbool van mijn geloof. Dat ik alles moet prijsgeven wat in mijn hoofd zit, en alleen maar die lege hand ophouden.”
Een dergelijke spiritualiteit kan in gereformeerde kerkgenootschappen ook aanwezig zijn, geeft hij toe. „Toen ik hier in Utrecht kwam wonen, heb ik soms de diensten van dominee Aris Kool bezocht, in de Jacobikerk. Dat was iemand die ik zeer gewaardeerd heb, ook in zijn preken. Hij zei geen woord of het was dwars door hem heen gegaan. Maar ja, in de Jacobikerk gaat het dan op de calvinistische manier, niet knielen, niet staan. Daar kan ik niet goed tegen. Ik weet ook wel dat het aansteken van een kaarsje -zo rooms als wat, in de ogen van sommige protestanten- geen magische handeling moet zijn. Maar voor mij is zoiets een symbool: dat vlammetje staat daar, terwijl ik de kerk verlaat, nog te getuigen van mijn onbeholpen gebed.”
Kerkliederen
Als dichter heeft Barnard zich ook actief beziggehouden met liturgische teksten: in de jaren zestig was hij betrokken bij de samenstelling van het Liedboek voor de kerken. „Ad den Besten zat goed in de Duitse traditie, Jan Wit wist Franse bronnen aan te boren, en Jan Willem Schulte Nordholt en ik keken naar de anglicanen. Maar bij de vergaderingen over het Liedboek begonnen steeds meer mensen mee te praten die er steeds minder verstand van hadden. Voornamelijk theologen. Toen heb ik me maar teruggetrokken.”
Niet alleen werkte hij mee aan de nieuwe psalmberijming, hij schreef zelf ook kerkliederen. „Een lied is een gedicht dat aan bepaalde eisen voldoet. Maar het blijft een gedicht, en dat is iets anders dan een mooie waarheid die je op rijm hebt gezet. Dichten is iets anders dan het uiteenzetten van geloofswaarheden, dichten is ook iets anders dan de smaak van de massa volgen. Zodra ik dat merk, zing ik niet meer mee. In een goed gedicht, een goed kerklied zijn de woorden zo neergezet dat het iets geheimzinnigs houdt, want de waarheid die het wil overbrengen is geen rationele waarheid. Niemand kan God bewijzen, al die rationele godsbewijzen houden geen stand. Het gaat om het geheim achter de woorden.”
In dat verband valt dan de term die een kernbegrip is in Barnard werk: mythologisch. „Er zijn twee manieren van denken en spreken, het logische en het mythologische. Hoe kun je iets zeggen over het wezen van het bestaan, het wezen van het mens-zijn, de grote geheimen achter de dingen? Dat kan niet wanneer je een strikte logica hanteert, zoals Descartes deed. Er is immers een bepaalde samenhang die het strikt rationele te boven gaat. Dichten is voor mij: terugkomen van het logische naar het mythologische denken.”
Bijbelvertalingen
Als theoloog benadert Barnard het Woord op een al even dichterlijke manier. „Wat ik doe geldt niet als theologie. Als je serieus genomen wilt worden als theoloog, moet je dikke, onleesbare boeken schrijven, zoals Karl Barth met z’n zinnen als spaghetti. Maar de Bijbel zelf bestaat uit verhalen, gedichten, spreuken, visioenen, kronieken, noem maar op. Genesis, het Hooglied, Job, Jeremia, Johannes, alles staat erin, allerlei soorten van literatuur. Daar is geen filosofisch systeem uit op te maken. Je kunt alleen proberen er langzamerhand in door te dringen, steeds verder, en dan zijn er telkens weer nieuwe dingen te ontdekken.”
Met een historisch-realistische benadering van de Bijbel kan Barnard niet uit de voeten. „De Nieuwe Bijbelvertaling werkt die historische manier van lezen in de hand - het is alsof je de krant leest. Dat leidt ertoe dat je niets anders meer kunt zien dan een realistisch verhaal. Maar als je alleen maar de vraag kunt stellen of wat beschreven wordt ook echt gebeurd is, doe je de tekst tekort. Ik bedoel, het is overweldigend duidelijk dat Hij geleefd heeft, en leeft, maar wij zullen nooit weten hoe die historische werkelijkheid precies in elkaar zat. Voor ons gebeurt het terwijl de tekst wordt voorgelezen, nu, in het heden. Dat klinkt misschien niet zo orthodox, dat verwijt heb ik wel gekregen. Maar ik heb zelf het gevoel dat ik veel orthodoxer ben dan de meeste theologen.”
Het verklaart waarom Barnard weinig goeds te zeggen heeft over eigentijdse Bijbelvertalingen, de Naardense Bijbel uitgezonderd. „Alles moet duidelijk zijn, het begrip van de mens bepaalt wat er staat, beelden worden vervangen door uitleg - terwijl juist in de taal verbanden worden vastgehouden. Wat dat betreft is de oude Statenvertaling me zeer lief. Neem de eerste hoofdstukken van Genesis. Het interesseert mij niet wat evolutionisten en creationisten daarover beweren, wat ik vooral zie is hoe daar afgerekend wordt met de mythologie van de heidenvolken - en midden in dat verhaal valt dan ineens het woord ”zaad”. Het zaad dat zich verloren geeft om tot de oogst te komen. Het zaad waarmee onze Meester, de Messias, de Christus, Zichzelf vergeleken heeft. Het zaad dat vertreden wordt, dat in de grond verdwijnt teneinde op te staan. Dat is zo’n kardinaal punt in het hele Bijbelse, profetische denken… Ik vind het vreselijk als zo’n woord wordt wegvertaald, vervangen wordt door ”nakomelingschap”. Dan heb je niets van die tekst begrepen, dan heb je dat cruciale woord vervangen door iets waarvan je denkt dat het de bedoeling is. Maar het gaat niet om wat wij denken dat de bedoeling is, het gaat om wat er staat.”
Mede n.a.v. ”Praten tegen langzaam water. Gedichten 1942-2007, een keuze”, door Van der Graft; uitg. De Prom, Amsterdam, 2007; ISBN 978 90 680 1214 9; 348 blz.; € 29,90.
Leven en werk
Willem Barnard (Rotterdam, 15 augustus 1920) studeerde letteren en theologie te Leiden en Utrecht. Omdat hij weigerde de loyaliteitsverklaring te tekenen, werd hij in 1943 in het kader van de Arbeitseinsatz te werk gesteld in Berlijn. Na de oorlog werd hij hervormd predikant in Hardenberg, later in Nijmegen.
Van 1954 1959 was hij in Amsterdam studiesecretaris van de dr. G. van der Leeuwstichting en begon hij samen met de musicus Frits Mehrtens en de predikant ds. W. G. Overbosch een project in de Maranathakerk: de Nocturnen. Voor deze dinsdagavonddiensten schreef Barnard en componeerde Mehrtens een groot aantal nieuwe kerkliederen, waarbij de nadruk lag op Schriftgezangen.
In 1959 werd Barnard door tuberculose een aantal jaren uitgeschakeld. Daarna bleef hij studiesecretaris, maar werd ook bijstand in het pastoraat in de Gelderse gemeente Rozendaal. Na een nieuwe inzinking in 1973 ging hij in 1975 vervroegd met emeritaat. In 1978 vestigde hij zich in Utrecht, en werd kort daarna lid van de Oud Katholieke Kerk.
Als dichter publiceerde Barnard onder het pseudoniem Guillaume van der Graft. Er staan tientallen gedichten , meditatie en essaybundels op zijn naam. Daarnaast was hij een van de belangrijkste dichters van het Liedboek voor de kerken, waaraan hij samen met Ad den Besten, K. Heeroma, J. W. Schulte Nordholt en Jan Wit jarenlang werkte.
Barnard was gehuwd met Christina van Malde –die als ”Katinka” veelvuldig in zijn gedichten voorkomt– en heeft twee dochters en een zoon. Dochter Renata is doopsgezind predikant, zoon Benno is bekend als schrijver, dichter en essayist. Dochter Marieke, „de meest praktische van de familie”, is activiteitenbegeleidster in een verpleeghuis.
SCHRIJVENDERWIJS
Schrijvenderwijs was ik ingeslapen,
schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht
omdat er woorden stonden te blaten
onder het open raam waar ik lag.
Wie had hen daar bijeengedreven?
was het de honger of was het de wind?
Ze stonden in een beginnende regen
doodstil te kleumen op het grind.
Toen heb ik ze mee naar boven genomen,
de grote ruit van de spiegel besloeg.
Ik had voordien nooit geweten hoe men
woorden halfslapend naar boven droeg.
Maar ’s morgens vroeg toen ik ontwaakte
waren ze weg en de deur stond los.
De zon scheen hoog en droog, er zaten
vogels te lachen in het bos.
Guillaume van der Graft