Opinie

Jeugdbeleid en de WMO

Gemeenten vormen de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat. Van alle overheden kennen zij de kortste lijnen met de burger en hebben het meeste zicht op de problematiek van de burger. Daarom zouden gemeenten dan ook verantwoordelijk moeten zijn voor de oplossing van die problemen.

G. R. J. van Heukelom
19 October 2007 19:32Gewijzigd op 14 November 2020 05:12

Dat is in het kort de motivatie om taken te decentraliseren: landelijke of provinciale taken worden naar de gemeente overgeheveld. Natuurlijk geldt dat niet voor elke taak, want sommige van die kunnen beter landelijk geregeld worden. Bepaalde taken overschrijden de gemeentegrens en worden door de provincie uitgevoerd. Ook zijn gemeenten afhankelijk van de hulp en de medewerking van instellingen, organisaties, burgers, Rijk en provincie.Op vooral het sociale ontvingen de gemeenten de afgelopen decennia een vrij centrale rol. Het kabinet wil daarmee doorgaan, zo blijkt uit het regeerakkoord. Er komt nog een decentralisatie-impuls, met eventueel een verruiming van het lokale belastinggebied.

Zo bezien is de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) een logische stap in het al tientallen jaren ingezette beleid. De invoering van de WMO leidt tot veel onrust en zorgen bij gemeenten en lokale instanties. Zeker als het gaat om hulpbehoevende ouderen en mensen met een beperking is die onrust goed te begrijpen. Die onrust is ook te bespeuren bij de WMO in relatie tot het jeugdbeleid. Van gemeenten worden inspanningen gevraagd op het gebied van jeugdbeleid. Waar komt die onrust vandaan en wat verandert er eigenlijk voor gemeenten op het gebied van jeugdbeleid?

Jeugdbeleid
Voor de komst van de WMO waren gemeenten in grote mate vrij om hun eigen jeugdbeleid te voeren. Ze waren zelfs zo vrij dat ze ook geen beleid op dat gebied konden voeren. Niet dat het Rijk niet op allerlei manieren probeerde om aan dat jeugdbeleid richting te geven, maar er was in materieel opzicht geen Welzijnswet of andere wet die gemeenten dwong om jeugdbeleid te formuleren. Als je dit op je in laat werken, is dat in het licht van de huidige problemen onbegrijpelijk. Een onderzoek naar het jeugdbeleid in Nederland in de afgelopen vijftien jaar zal waarschijnlijk opzienbarend weinig opleveren, zeker als gekeken wordt naar landen als Amerika en Duitsland.

De WMO schrijft de volgende vijf taken voor:

  • voorlichting en advies over opvoeden.

  • signaleren van problemen van jeugdigen en opvoeders (door onder meer het onderwijs).

  • het bieden van toegang tot en toeleiding naar het hulpaanbod.

  • het aanbieden van pedagogische hulp.

  • de coördinatie van zorg op lokaal niveau voor gezinnen met meervoudige problematiek.

Leefbaarheid
„Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten”, zoals het in de WMO staat vermeld, is van belang voor het jeugdbeleid. Dan gaat het om meer dan speelruimte voor de jeugd. Het gaat om voorzieningen voor alle jeugdigen. Overigens zijn de gemeenten nog steeds vrij in hun keuze of en welk beleid ze voor de jeugd voeren.

Wel vraagt de WMO om eens in de vier jaar een beleidsplan op te stellen en dus ook iets te zeggen over de omgang met de jeugd. Dat beleid moet ook nog resultaatgericht en meetbaar zijn geformuleerd.

De gelden die de gemeenten ontvangen zijn niet specifiek geoormerkt voor het jeugdbeleid. Heel belangrijk zijn dus de gemeenteraad, en de burgers en hun organisaties, zoals cliënten. Aan hen moeten de colleges van B en W verantwoording afleggen.

Reageren aan scribent? welbeschouwd@refdag.nl.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer