Benadruk positieve kant van religie
De rede staat bij sommige wetenschappers nog te veel op een voetstuk. Religie past niet in hun raamwerk van denken. Religie zou echter positiever moeten worden beschouwd. De verlichting heeft niet in alles gelijk gehad, zei prof. dr. W. B. H. J. van de Donk donderdag in Dordrecht in zijn Johan de Wittlezing. De lezing -hier samengevat- sprak hij uit op persoonlijke titel.
„Met de toenemende secularisering zal de ethiek zich van de godsdienst gaan bevrijden, zoals eens gebeurd is met de natuurkunde en met de biologie”, zo lezen we in het boek ”Moreel Esperanto: naar een autonome ethiek” van Cliteur.Natuurlijk wil Cliteur mensen niet verhinderen om hun geloof te belijden. Maar hij gaat nog veel verder. Religie is als basis voor de ethiek niet alleen dom, het is zelfs hoogst riskant, omdat die een dergelijke ethiek dan fundeert in een ”goddelijkebevelstheorie”, die mensen tot de meest vreselijke dingen in staat stelt. Vooral tot moorden, zo blijkt uit het empirisch deel van zijn boek, waarin hij onder meer de moord op Willem van Oranje als een religieus gesanctioneerde moord behandelt.
Schaduwzijden
Geweld is op een ingewikkelde wijze ingebed in menselijk gedrag en in maatschappelijke systemen. Dat geldt ook de systemen waarin niet religie, maar de rationaliteit van de verlichting de dominante leer vormde. Ook de rede had zo zijn onredelijkheid; eveneens hebben de verlichting en de seculiere ideologie van de moderniteit zo hun schaduwzijden en duistere momenten. Religie verdient in mijn ogen een meer onbevangen en welwillende beschouwing, en daarvoor is het nodig wat los te komen van de nu al eeuwen ingesleten sjablonen van het moderne denken. We moeten waken voor radicale belichting.
Ik denk dat het boek van Cliteur past in een bredere en tegenwoordig nogal in het oog springende trend om de maatschappelijke betekenis van religie doelbewust en systematisch eenzijdig belicht in beeld te brengen. Ik maak me daar zorgen over, omdat ik zelfs in een puur wetenschappelijke zin niet a priori zou willen uitsluiten dat religie per saldo en misschien zelfs wel overwegend een positief effect op het leven van een mens en op de kwaliteit van onze samenleving heeft. Ik wil dus wat tegenlicht geven, een beetje de andere kant op gaan hangen.
Cliteur hoopt, en daarin voegt hij zich in een recent nog uitgesproken pleidooi van de chroniqueur van de radicale verlichting, Jonathan Israël, op een verdwijnen van religie. Beiden zien de modernisering en secularisering in dat verband als bevrijdende krachten. Staat met een eventueel verminderde secularisering onze ’bevrijding’ op de tocht?
Vleugels
Religie is in de Europese publieke beeldvorming, zo blijkt uit het onderzoek van de vermaarde socioloog José Casanova, opvallend sterk verbonden met intolerantie en geweld. Hij laat zien hoezeer de zogenaamde Europese godsdienstoorlogen (die in die negatieve beeldvorming centrale iconen zijn) veel meer met de spanningen rondom Europese staatsvorming dan met religie te maken hadden, en is in het bijzonder ook kritisch over de geldigheid van het beeld van een gewelddadige en intolerante religie als oorzaak voor geweld en intolerantie in de twintigste eeuw. Misschien zit het geweld wel meer in de mens dan in God.
Een tweede voorbeeld van radicale belichting vinden we in de zeker voor het christendom weinig geloofwaardige wijze waarop geloof en rationaliteit tegenover elkaar worden gezet: het epitheton ”achterlijk” dragen we tegenwoordig voor op de tong. Op een soms stuitende wijze worden gelovige en intellectuele tradities, of ze nu in de wereld van de islam of die van het christendom te vinden zijn, weggezet als primitief, achterlijk en niet ter zake doende. Er zijn goede redenen om dat anders te zien. Geloof en rede zijn „als twee vleugels waarmee de menselijke geest zich verheft om de waarheid te beschouwen.” Met dit mooie beeld opende paus Johannes Paulus zijn belangwekkende encycliek over de verhouding tussen geloof en wetenschap. Het beeld dat wetenschap en geloof zich als een onmogelijk duo tot elkaar verhouden, miskent de belangrijke rol van rede in religie, en ziet soms ook niet goed hoe het geloof in rationaliteit in zowel zijn ontologische, rituele als in zijn sociale betekenis in strengheid en dogmatiek vaak niet onderdoet voor wat ’echte’ kerken laten zien.
De verlichting is feitelijk niet meer dan een krachtige maar ook specifieke belichting van de werkelijkheid die bepaalde aspecten daarvan systematisch buiten beeld houdt; die inderdaad niet als deel van de werkelijkheid erkent. Een type belichting dus die leidt tot een versmalling van de blik. De verlichting is een spotje, als ik ook een metafoor mag gebruiken.
Dat is nadrukkelijk niet de opvatting van Cliteur: bij hem stelt de autonome rede, met als grondslag de verlichting, zich als een soort van neutrale arbiter boven de levensbeschouwelijke tradities.
Karikatuur
De effecten van een radicale belichting van zowel religie als van de moderniteit laten zich raden. Dat leidt eerder tot een karikatuur dan tot een betrouwbare kaart die kan worden gebruikt om een verstandige koers voor de toekomst uit te zetten. Dat religie en modernisering, dat geloof en het gebruik van de menselijke rede zich als water en vuur tot elkaar zouden verhouden, is een op grond van die karikatuur begrijpelijk maar feitelijk erg eenzijdig beeld dat zich al even sterk als onterecht in het publieke debat heeft genesteld. Een letterlijk indrukwekkende analyse van de rol van de radicale verlichting is, vooral in Nederland, doorgeschoten in een programma van radicale en antireligieuze belichting, waarin ook de moderniteit niet altijd genuanceerd wordt benaderd.
Maar het is een tragische en wat chronocentrische misvatting. Wellicht valt die wel te begrijpen, althans: kan er begrip bestaan voor het gegeven dat religie op een wat negatieve en eenzijdige manier in beeld komt. In het bijzonder de komst van de islam heeft geleid tot een verbeelding van religie waarin het niet als meest opvallende taak werd gezien aandacht te vragen voor de veel meer genuanceerde ontwikkeling die ook die religie al eeuwenlang doormaakt. Soms lijkt het er wel op dat het in het publieke debat gehanteerde beeld van religie geheel en al is gebaseerd op de meest recente ervaringen rondom de praktijken van de traditionele, nee, zelfs de ultraorthodoxe islam. Maar zelfs voor de islam geldt bepaald niet dat het vóór de (daar inderdaad nog maar zeer sporadische) verlichting volledig duister was: hoezeer ook op grond van redenen die vooral gelegen zijn in de politieke, culturele, economische en staatkundige ontwikkeling van de landen waarin de islam de belangrijkste godsdienst is, moet worden vastgesteld dat er een zekere vertraging en versmalling in de modernisering van die ’wereldreligie’ is opgetreden.
De huidige kaders van de democratische en sociale rechtsstaat, die zelf deels de uitkomst zijn van de genoemde, eeuwenlang gevoerde dialoog en wederzijdse beïnvloeding, acht ik heel wel in staat om ook in een steeds sterker pluriforme samenleving het maatschappelijke verkeer in goede banen te leiden. Die kaders zijn alleen in technische zin neutraal, inhoudelijk zijn ze dat in mijn ogen zeker niet. De kernwaarden van de rechtsstaat, en die van het internationale recht, zijn rechtstreeks verbonden met, zo niet rechtstreeks geënt op de notie van de menselijke waardigheid, waarvoor we ook in onze tijd soms onze zonen offeren. Ze zijn niet zozeer een neutrale tussenpositie, maar de uitkomst van een eeuwenlang geoefend en gepraktiseerd proces van wederzijdse zelfbegrenzing, dat oog had voor de pathologie die zowel in de rationaliteit als in de religies soms kan worden onderkend.
Neutraal
De positieve functies en effecten van religie in de samenleving verdienen het om wat meer te worden belicht dan in de afgelopen jaren gebruikelijk was. Die toon tref ik niet aan in het boek van Cliteur, noch in bijvoorbeeld de lezing die Israël recentelijk heeft gegeven in Nederland.
Ik vind een dergelijke houding noch verdraagzaam, noch getuigen van een diep inzicht in de ontwikkelingen in de verlichte twintigste eeuw. Maar dat is ook niet de eeuw die Israël bestudeerde. Ze komt echter vooral voort uit een al even eenzijdige als radicale belichting van de rol van religie in de samenleving, uit een preferentie voor een seculier programma dat omwille van de maatschappelijke acceptatie als ”neutraal” wordt uitgevent. Als kompas voor een steeds meer pluriforme, polyreligieuze samenleving zal dat niet adequaat zijn. De ene levensbeschouwing boven de andere verheffen, en aan die levensbeschouwing een primaat boven alle (en steeds meer) andere geven, dat is nu precies wat we niet moeten doen. Was dat niet de belangrijkste les van de verlichting, die ons de deugd van tolerantie en de opdracht van het voortgaande gesprek bracht? Een neutrale scheidsrechter die te veel spelbepaler wil zijn, maakt de wedstrijd om de waarheid al snel kapot.
De auteur is hoogleraar maatschappelijke bestuurskunde aan de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur en voorzitter van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.