Kosten conflict met werkgever niet aftrekbaar
Conflicten tussen werkgever en werknemer komen geregeld voor. Niet zelden leidt een dergelijk conflict tot het ontslag van de werknemer. Voor zover de werknemer dit ontslag aanvecht en hiervoor kosten maakt, zoals advocaat- en procedurekosten, doet de vraag zich voor of deze kosten aftrekbaar zijn.
In de jaren voor 2001 was dit inderdaad het geval. Per 2001 is echter de wet gewijzigd en zijn dergelijke kosten niet meer aftrekbaar. De werkgever heeft nog wel de mogelijkheid deze kosten belastingvrij te vergoeden.Omdat bij arbeidsconflicten in de regel geen zicht bestaat op een belastingvrije vergoeding door de werkgever, was recent bij de Hoge Raad de vraag aan de orde of -ondanks de wettelijke uitsluiting- deze kosten toch in aftrek genomen konden worden. De Hoge Raad heeft op 10 augustus hierover een uitspraak gedaan.
Het geschil betrof de volgende kwestie: Belastingplichtige heeft in de loop der jaren verschillende procedures gevoerd tegen zijn werkgever om weer (gedeeltelijk) aan het werk te kunnen komen. In verband met deze procedures heeft belastingplichtige in 2001 5877 euro aan kosten gemaakt. Het betreft kosten in verband met de proceskostenveroordeling, cassatie- en reiskosten. In de jaren voorafgaand aan 2001 heeft belastingplichtige vergelijkbare uitgaven gedaan. Deze uitgaven zijn tot en met aangiftejaar 2000 aanvaard als aftrekbare (beroeps)kosten. Per 2001 stond de inspecteur de aftrek van dergelijke kosten niet meer toe.
Belastingplichtige was van mening dat de door hem gemaakte kosten in 2001 moesten worden gezien als negatief loon uit vroegere dienstbetrekking. Hij vond namelijk dat de kosten zozeer verweven waren met zijn voormalige dienstbetrekking, dat deze om die reden in aftrek konden komen.
Eveneens vond belastingplichtige dat de wettelijke systematiek -geen aftrek voor de inkomstenbelastingbelasting, echter wel mogelijkheid tot een onbelaste vergoeding- in zijn geval discriminerend uitwerkte. Het ligt immers niet voor de hand dat de werkgever de kosten in een geval als dit zal willen vergoeden.
De Hoge Raad gaf belastingplichtige echter geen gelijk. De Hoge Raad oordeelde namelijk dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor het loslaten door de wetgever van de symmetrie tussen de aftrek van beroepskosten voor de inkomstenbelasting enerzijds en de belastingvrije vergoeding van deze kosten voor de loonbelasting anderzijds.
De wetgever zag zich namelijk bij de belastingherziening van 2001 geplaatst voor een dilemma. Zowel aan de handhaving van de kostenaftrek als aan het schrappen van een belastingvrije vergoeding kleefden bezwaren.
De aftrek van werkelijke kosten ter verwerving van inkomsten uit dienstbetrekking is conflictgevoelig en leidt tot uitvoeringsproblemen vanwege de vele procedures die zouden gaan volgen. Daarnaast wilde de wetgever voorkomen dat er een verzwaring van de lastendruk op arbeid zou optreden vanwege het laten vervallen van de vrijstelling van belastingvrije vergoeding van deze kosten.
De wetgever heeft om die reden naar het oordeel van de Hoge Raad in redelijkheid en zonder tot overschrijding van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid tot de gekozen oplossing kunnen komen. Volgens de Hoge Raad is belastingplichtige dus terecht de mogelijkheid onthouden zijn kosten aan te merken als negatief loon.
Hoewel de belastingplichtige in dit geval zeker een aantal steekhoudende argumenten had, wilde de Hoge Raad niet op de stoel van de wetgever gaan zitten door de wet opzij te schuiven. Een bepaalde systematiek leidt nu eenmaal zo nu en dan tot nadelige gevolgen voor individuele belastingplichtigen, aldus de Hoge Raad. Mocht de maatschappelijke opinie zijn dat de gevolgen van deze uitspraak ongewenst zijn, dan is het enkel aan de wetgever om hier iets aan te doen.
De auteurs zijn werkzaam bij PricewaterhouseCoopers Belastingadviseurs NV. Reageren aan scribent? fiscaliteiten@refdag.nl.