Fragment uit ”Gilead”
„Mijn vader preekte altijd met behulp van aantekeningen, en ikzelf schreef mijn preken helemaal uit. Ik heb er dozen vol van op zolder, en die van de laatste jaren op stapels in de wc. Ik heb ze nooit meer ingekeken of ze iets voorstelden, of ik echt iets gezegd heb.”
„Mijn hele levenswerk zit zo’n beetje in die dozen, en dat is iets wonderlijks als je erover nadenkt. Ik zou ze kunnen doorkijken, en misschien zou ik er een paar vinden die ik je graag mee zou geven. Ik ben er een beetje bang voor. Ik denk dat ik er misschien aan gewerkt heb om maar bezig te zijn. (…)Voor mij is schrijven altijd zoiets geweest als bidden, ook wanneer ik geen gebeden schreef, wat nogal eens voorkwam. Je hebt het gevoel dat je samen met iemand bent. Ik heb nu het gevoel dat ik samen met jou ben, wat dat ook moge inhouden, gezien het feit dat je nog maar een kleine jongen bent en dat je als je een volwassen man bent deze brieven wellicht helemaal niet interessant vindt. Of misschien bereiken ze je nooit, door allerlei oorzaken. Maar ik betreur het diep als je verdriet gehad hebt en ik ben op voorhand dankbaar voor het goede dat je hebt ervaren. Dat wil zeggen, ik bid voor je. En er zit een zekere intimiteit in. Echt waar.
Je moeder eerbiedigt de uren die ik hierboven in mijn studeerkamer doorbreng. Ze is trots op mijn boeken. Zij was het in feite die me wees op het aantal dozen dat ik met mijn preken en gebeden gevuld heb. Laten we zeggen vijftig preken per jaar gedurende vijfenveertig jaren, begrafenissen en zo niet meegerekend, en dat zijn er heel wat geweest. Tweeëntwintighonderdvijftig. (…) Daarmee evenaar ik kwantitatief Augustinus en Calvijn. Verbazingwekkend.”
(vert. Henk Schreuder, uitg. De Arbeiderspers, Amsterdam/ Mozaïek, Zoetermeer, 2005).