Profijtelijk
Een schaap is een profijtelijk dier. Zo is het ook met een kind van God, hoewel de wereld ze voor schadelijke mensen mag achten. Het meest profijtelijk is hij voor zijn eigen huisgenoten, want hij leert, vermaant en bestraft hen. Hij leest met hen uit Gods Woord, ze bespreken het, ze zingen een psalm tot Gods lof en ze heffen met de huisgenoten hun handen op in het gebed tot God.Kinderen van God zijn ook profijtelijk voor hun buren. Als die hun godvruchtige omgang en gedrag zien, worden zij nog wel eens overtuigd dat er zo’n groot verschil is. Zij zeggen dan: „God woont aldaar.” Dat dient tot een spoor van opwekking.
Dat volk is ook profijtelijk voor de goddelozen. Zij wandelen onder hen als lichten in het midden van een krom en verdraaid geslacht. Zij laten hun licht schijnen om de goddelozen, ware het mogelijk, uit het vuur te trekken. Dat doen ze door hen te overtuigen van hun ellendige toestand. Zij onderwijzen met zachtmoedigheid hen die tegenstaan. Ze houden aan met vermanen en bestraffen en geven zichzelf tot een voorbeeld. Dat alles doet soms, onder Gods zegen, een wonderlijke kracht in het hart van de goddelozen. Die moeten wel eens bekennen: Waarlijk, dit is een zaad dat de Heere gezegend heeft.
De vromen zijn ook profijtelijk voor elkaar. Ze vertroosten de kleinmoedigen en ondersteunen de zwakken en wekken elkaar op.
Henricus de Frein, predikant te Middelburg (Practicale leerreden, 1725)