VS zien in iedere aanslag in Irak de hand van al-Qaida
BAGDAD - In de bloedige caleidoscoop die Irak heet wisselen aanslagen, aanvallen en onderlinge moordpartijen door een eindeloze en bonte reeks strijdende groepen elkaar af: ”revolutionaire brigades”, radicalen, Ba’athisten, salafisten, secularisten. Toch verdient volgens de VS maar één groep het predicaat ”Publieke vijand nr. 1”: al-Qaida in Irak.
Als het Amerikaanse leger nieuws naar buiten brengt over de vijand waarmee het in Irak te maken krijgt, noemt het negen van de tien keer die naam. President George Bush waarschuwt dat Irak mogelijk een basis wordt waarvandaan al-Qaida „nieuwe aanslagen op de VS” zal uitvoeren. De Amerikaanse ambassadeur in Bagdad zei onlangs dat al-Qaida de macht zou kunnen grijpen in Irak als de Amerikaanse troepen zich terugtrekken.Overtrokken, vinden sommige critici. Anderen vermoeden zelfs een afleidingsmanoeuvre van de Amerikaanse regering in de buitenproportionele aandacht voor al-Qaida in Irak.
„Dergelijke speculaties zijn onrealistisch”, zegt Amer Hassan al-Fayadh, voorzitter van de politicologiefaculteit van de universiteit van Bagdad, over de beweringen van Bush en de ambassadeur. De sjiitische meerderheid in Irak, de omvangrijke Koerdische minderheid, secularistische soennieten en andere groepen zouden een greep naar de macht door een marginale, radicaal-soennitische groep als al-Qaida nooit accepteren, zegt Al-Fayadh.
„Degenen die al-Qaida in Irak bestrijden zijn de soennieten zelf”, merkt hij op, doelend op een beweging van soennitische opstandelingen en stammen die zich hebben gekeerd tegen de bloedige bomaanslagen door hun voormalige bondgenoot al-Qaida op vooral sjiitische doelen. De tegenbeweging ontstond in de West-Iraakse provincie Anbar en heeft zich inmiddels uitgebreid naar de provincie Diyala, ten noorden van Bagdad.
Sinds de Irakezen in opstand kwamen tegen de bezetting door de Amerikanen in 2003, heeft de ene na de andere groep de wapens opgenomen. De Brigades van de Revolutie van 1920, het Islamitische Leger in Irak, Ansar al-Sunnah, het mudjahedienleger, het Mahdi-leger, om er een aantal te noemen - ze putten allemaal uit de voorraden aanhangers van het afgezette, door soennieten gedomineerde Ba’athistische regime, andere nationalisten, islamisten, tribale groepen en radicale sjiieten.
Inmiddels zijn er zo’n dertig groepen die de verantwoordelijkheid opeisen voor aanslagen op Amerikaanse en Iraakse doelen, zegt Ben Venzke van het IntelCenter in Virginia, dat dergelijke claims -bijvoorbeeld op internet- voor de Amerikaanse regering bijhoudt.
Hoewel de vijandelijke groepen als paddenstoelen uit de grond schieten, gaan persberichten over de operaties van het Amerikaanse leger opvallend vaak over al-Qaida in Irak.
In de persberichten uit de eerste helft van mei kwam al-Qaida 51 keer voor, terwijl slechts vijf keer een andere groep werd genoemd. Vaak krijgen groepen die slaags raken met het Amerikaanse leger ook het etiket ”gelieerd aan al-Qaida” mee, vooral de groepen die zich hebben verzameld in de overkoepelende Islamitische Staat Irak, een organisatie die door het terreurnetwerk wordt gedomineerd. Als de groepen niets met al-Qaida te maken hebben, worden ze vaak aangeduid met omschrijvingen als ”criminelen” of ”geheim netwerk van cellen”.
Wie de persberichten van het Amerikaanse leger van de afgelopen jaren naast elkaar legt, ziet bovendien dat de verwijzingen naar al-Qaida vorig jaar bijna zijn verdubbeld, van 161 in 2005-2006 naar 306 in 2006-2007. Ook als daarbij wordt meegewogen dat het leger het laatste jaar over het geheel genomen meer persberichten uitstuurde dan het jaar daarvoor, nam het aantal dat over al-Qaida ging nog altijd met 40 procent toe.
Waarom krijgt juist al-Qaida, dat de meeste angst oproept bij de Amerikanen, zoveel aandacht?
„De focus ligt op al-Qaida omdat ze publieke vijand nr. 1 zijn. Zo simpel is het”, zegt legerwoordvoerder Steven Boylan. „Een van onze missies is achter de netwerken van al-Qaida aan te gaan. Als we ons op hen richten, is het niet meer dan logisch dat ze worden genoemd.”
Sommige experts zien echter meer manipulatieve krachten aan het werk. Bush’ waarschuwingen over al-Qaida in Irak moeten vooral de beweringen van de Amerikaanse regering staven dat de problemen in Irak het werk zijn van buitenstaanders en niet zijn veroorzaakt door haar eigen verkeerde inschattingen over de bezetting en de interne Iraakse verdeeldheid, zegt Steven Simon, een Midden-Oostenexpert van de Council on Foreign Relations.
Juan Cole, Midden-Oostendeskundige aan de universiteit van Michigan, vraagt zich af hoe sterk de banden eigenlijk zijn tussen het internationale terreurnetwerk al-Qaida en de Iraakse variant, die hij omschrijft als salafisten (fundamentalistische soennieten) die de stijl van al-Qaida imiteren.
Het Witte Huis daarentegen verwijst naar rapporten van de Amerikaanse inlichtingendiensten en naar uitspraken van al-Qaidaleider Osama bin Laden, dat Irak als uitvalsbasis kan dienen voor internationale aanslagen.
Volgens Venzke is het de schuld van de media, die vooral al-Qaida in hun berichtgeving noemen om de zaken niet nodeloos ingewikkeld te maken, omdat ze ervan uitgaan dat hun lezers- en kijkerspubliek toch niet weet dat er ook andere groepen in Irak opereren. Datzelfde mechanisme gaat volgens hem in zekere mate ook op voor de afdeling voorlichting van het leger.
Terrorisme-expert Lydia Khalil denkt dat de zaken iets gecompliceerder liggen. Zij heeft veel gesproken met hoge militairen en andere Amerikaanse functionarissen in Irak en die weten volgens haar heel goed dat het gros van de opstandelingengroepen niets met al-Qaida te maken heeft. Een aantal van die groepen is in onderhandeling met de Iraakse regering en zou zich voorzichtig in de richting van politieke deelname bewegen. Volgens Khalil kan dat delicate proces worden verstoord als het Amerikaanse leger te veel aandacht aan hen besteedt. Daarom benadrukt het vooral de activiteiten van een vijand die vermoedelijk minder inschikkelijk is, al-Qaida.