Opinie

Inspraak hoort bij opvoeding

Op reformatorische scholen leven bezwaren tegen de instelling van een medezeggenschapsraad. Toch slaagde het Driestar College er niet in twee derde van de achterban te mobiliseren tegen het recht van leerlingen om mee te beslissen over de gang van zaken op school. De eerste reformatorische medezeggenschapsraad waarin personeelsleden, ouders en leerlingen deelnemen, wordt een feit. Begint het gezag te wankelen, of is er in het verleden te krampachtig op medezeggenschap gereageerd?

Dr. H. van den Belt
27 April 2007 19:10Gewijzigd op 14 November 2020 04:44

In februari 1982 trad de eerste Wet medezeggenschap onderwijs in werking, waarin de inspraak van personeel, ouders en leerlingen werd geregeld. De meeste scholen uit reformatorische en gereformeerd vrijgemaakte kring vroegen ontheffing aan. Bij de herziening van de wet in 1992 bleef de ontheffing mogelijk, maar vorig jaar stelde de toenmalige minister van Onderwijs, Van der Hoeven, dit ter discussie.Uiteindelijk is de instelling van een medezeggenschapsraad verplicht gesteld. Wel houden de scholen de mogelijkheid om het instemmingsrecht voor de leerlingen om te zetten in een adviesrecht. Dan moet echter twee derde van het personeel, van de ouders en van de leerlingen daarmee akkoord gaan.

Bij de bezwaren tegen de medezeggenschap spelen vooral twee aspecten een rol. De gedachte van inspraak als zodanig komt voort uit een nivellerende en on-Bijbelse visie op gezag. Daarnaast lijkt het feit dat minderjarige leerlingen inspraak krijgen extra ondermijnend te zijn voor het gezag. Nu de Nederlandse wetgeving de scholen in een bepaalde richting dwingt, is het goed om beide aspecten nog eens nader te doordenken.

Secularisatie
Medezeggenschap werd in reformatorische kring altijd gezien als een symptoom van de secularisatie. De beweging van het humanisme was via de verlichting uitgemond in de Franse Revolutie, met haar leus: ”Ni Dieu, ni maître!” (”geen god en geen meester”). In die geest werd in de jaren ’60 op allerlei terrein inspraak geëist en in de navolgende decennia kreeg de inspraak beslag in de wetgeving.

Alle gezag komt van God, de Bron van het gezag. De machten die er zijn, zijn door Hem geordineerd (Rom. 13:1). De Heere Jezus heeft Zich aan het gezag van Jozef en Maria onderworpen. Door de zonde zijn wij opstandelingen geworden, hunkerend naar de schijnvrijheid, waarin wij onszelf de wet kunnen stellen. Alleen Gods genade kan ons bevrijden van de slavernij van de autonomie en leren gezagsgetrouw te zijn.

Toch betekent dit niet dat elke vorm van inspraak of spreiding van verantwoordelijkheid tegen de Schrift ingaat. Het moderne en postmoderne mondigheidsdenken moet bekritiseerd worden, maar daarom hoeft wederkerigheid in de gezagsrelatie nog niet te worden afgewezen. Israël onderscheidde zich juist van de volken door de beperking van de macht van de koningen. Zij moesten zich door priesters laten adviseren en door profeten laten corrigeren. In het Nieuwe Testament wordt benadrukt dat het er onder de discipelen van Jezus anders moet toegaan dan in de wereld, waar het recht van de sterkste geldt.

Machtsmisbruik
In de reformatorische traditie is er altijd aandacht geweest voor de gevaren van machtsmisbruik. Zo heeft de lagere overheid de roeping om tegen absolutisme van de vorst te waken. De ambtelijke structuur van de presbyteriaal-synodale kerken is op medezeggenschap gebaseerd. Er mag geen tirannie in de gemeente Gods zijn en dat gevaar is groot als het gezag niet gespreid wordt over meerdere personen. Omdat dominees niet te vertrouwen zijn, moeten zij een paar stevige ouderlingen naast zich hebben.

In afgescheiden kerken wordt -in tegenstelling tot hervormde gemeenten- door een vergadering van lidmaten beslist over een te beroepen predikant; het gezag van de kerkenraad wordt blijkbaar niet ondermijnd door de medezeggenschap van de manslidmaten.

De Reformatorische Maatschappelijke Unie (RMU) ziet medezeggenschap als een belangrijk instrument om overleg te voeren over het beleid en het functioneren van de onderneming. De RMU wil de medezeggenschap in een ondernemingsraad toetsen aan de Bijbelse visie op gezag en gezagsverhoudingen. Er is een gezagsverhouding op het werk, maar omdat alle gezag van God komt, is alle gezag ook aan Gods gezag onderworpen en kan daarom nooit absoluut zijn. In de Schrift worden de ”heren” opgeroepen om bij hun slavenpersoneel de dreiging na te laten, in de wetenschap dat hun eigen Heere in de hemelen is (Ef. 6:9).

Er zijn ook voorbeelden van ondernemers die vanuit een christelijke visie hun personeel medeverantwoordelijk maken voor de onderneming en daarin veel verder gaan dan de wettelijke bepalingen vereisen. Al in 1971 werd bij het Genemuidense installatiebedrijf T. Breman een nieuwe vorm van bedrijfsvoering ingevoerd, waarbij vanuit christelijk-sociaal oogpunt de medewerkers evenveel zeggenschap kregen als aandeelhouders.

Niet autonoom
Soms wordt een medezeggenschapsraad op een school -nog afgezien van deelname door minderjarige leerlingen- als zodanig als gezagsondermijnend gezien, omdat het ”bevoegd gezag” daardoor gerelativeerd wordt. Men moet echter niet uit het oog verliezen dat bestuur en directie niet autonoom zijn; hun gezag is afgeleid van de wet en de wetgever heeft het recht om de randvoorwaarden te bepalen. Alle gezag is van God, ook het gezag van de minister van Onderwijs en het gezag van de door hem ingestelde medezeggenschapsraad.

Het is op zich zorgelijk dat de vrijheid van onderwijs steeds meer onder druk komt te staan. Het verzet tegen een medezeggenschapsraad is vooral verzet tegen overheidsbemoeienis met de inhoud van het reformatorisch onderwijs. De nieuwe wetgeving is de zoveelste stap in de verkeerde richting, zoals directievoorzitter W. Büdgen van het Wartburg College terecht opmerkte.

Vanuit de Onderwijsraad -die de vrijheid van onderwijs bewaakt- wordt er bij de politiek tevergeefs aangedrongen op terughoudendheid. Een van de leden, prof. B. P. Vermeulen, heeft onlangs nog gezegd het buiten alle proporties te vinden dat er geen ontheffing meer mogelijk is.

De zorg om de vrijheid en identiteit van het reformatorisch onderwijs geeft de bezwaren tegen de medezeggenschap een extra emotionele lading. Juist dan is het belangrijk om de argumentatie zuiver te houden.

Minderjarig
De principiële bezwaren tegen een medezeggenschapsraad komen vooral voort uit de positie van minderjarige leerlingen. De leeftijdsgrens van 18 jaar is echter wel wat willekeurig. De hogeschool Driestar educatief, waar de leerkrachten van de reformatorische basisscholen worden opgeleid, heeft een medezeggenschapsraad die uit zes personeelsleden en zes studenten bestaat. In theorie zou een 17-jarige pabostudent in deze medezeggenschapsraad zitting kunnen nemen. Is het dan niet vreemd om een 18-jarige jarige vwo-leerling dat recht te ontzeggen?

Bij de aanvraag om het instemmingsrecht voor de leerlingen om te zetten in een adviesrecht moet ook twee derde van de leerlingen akkoord gaan. Wie principieel tegen alle inspraak van minderjarige leerlingen is, kan hier niet aan meewerken. Nu wordt hun officieel gevraagd om in te stemmen met het intrekken van hun eigen instemmingsrecht. Leg maar eens uit wat het principiële verschil is tussen de instemming van enkele leerlingen in een mr en de instemming van twee derde van alle leerlingen met de uitzonderingbepaling. Het middel lijkt erger dan de kwaal.

Onderdanig
Er is wel verschil in de gezagsrelatie tussen docenten en leerlingen en die tussen directie en personeel, maar is dit verschil zo principieel dat leerlingen van medezeggenschap moeten worden uitgesloten? In de Schrift worden kinderen en dienstknechten allebei opgeroepen gehoorzaam te zijn (Ef. 6:1, 5). De apostel Petrus gebruikt voor de verhouding in het huwelijk, op de werkvloer en in de opvoeding steeds het Griekse woord ”hypotasso”, dat in de Statenvertaling met ”onderdanig zijn” wordt weergegeven (1 Petr. 2:18; 3:1; 5:5). Wie een medezeggenschapsraad als instrument van overleg voor personeel aanvaardt, heeft weinig Bijbelse grond om het voor leerlingen categorisch af te wijzen. De leeftijdsgrens van 18 jaar is in ieder geval niet op de Bijbel gebaseerd.

Het Bijbelse gezag houdt niet op als jongeren de stemgerechtigde leeftijd bereiken. Andersom zijn er ook Bijbelse motieven om jongeren al op jonge leeftijd verantwoordelijkheid te geven. Het geven van inspraak hoort bij de opvoeding. Jongeren leren met geld om te gaan doordat ze zakgeld krijgen, zij leren leiding te geven in het bestuur van een jeugdvereniging. De beste manier om leerlingen te leren hoe zij verantwoordelijkheid moeten dragen, is door ze dat te geven. Dat begint niet vanaf 18 jaar, maar vanaf de kleuterklas.

Zelf bewaar ik goede herinneringen aan de tijd dat ik lid was van de leerlingenraad op een protestants-christelijke school voor voortgezet onderwijs. Ik heb de inspraak toen nooit gezien als gezagsondermijnend, het bood mij juist de mogelijkheid om bij principiële kwesties een reformatorisch geluid te laten horen. Laten we hopen dat de inbreng van de leerlingen in de medezeggenschapsraad van het Driestar College een positieve bijdrage levert aan de reformatorische identiteit van de school.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer