Duurzaamheid is betrekkelijk
In Johannesburg vergaderen wereldleiders over een duurzame wereld. Dr. ir. J. van der Graaf constateert dat de mens inderdaad de wereld in overdaad bezit, maar wijst ook op het eeuwige perspectief waarin de aarde haar plaats heeft.
„De aarde moet in cultuur gebracht worden, evenwel niet zó dat de grond uitgeput raakt, maar op zo’n wijze dat de grond in nog betere staat aan de toekomstige generatie kan worden overgedragen.” Dit schrijft Calvijn in zijn uitleg van Genesis 1 : 28, 29, waar God de pas geschapen mens opdraagt zich te vermenigvuldigen, de aarde te vervullen en te onderwerpen en heerschappij te hebben over vissen, vogels en landdieren; waarbij hij leven mag van de gewassen die de aarde voortbrengt.
Hans Schravesande, betrokken bij zending en werelddiaconaat van de Gereformeerde Kerken, zegt bij dit citaat dat het is alsof Calvijn al de definitie kende van ”duurzame ontwikkeling”, die de commissie-Brundtland in de jaren tachtig van de vorige eeuw in opdracht van de Verenigde Naties formuleerde: „een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie, zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hún behoeften te voorzien.”
Calvijn als woordvoerder van ”duurzame ontwikkeling”, bijvoorbeeld op de duurzaamheidstop, die dezer dagen in Johannesburg wordt gehouden?
Probleem
Schravesande haalt Calvijns uitspraak aan in het boek ”Van wie is de wereld?”, een uitgave waarin verslag wordt gedaan van en wordt voortgeborduurd op een congres van de Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NDCO) op 13 december 1996 in Rotterdam. Het ging toen vooral om de relatie tussen religie en duurzame ontwikkeling.
Schravesande gaat hierbij in op een stelling van de historicus Lynn White in 1967, dat het christendom vanwege Genesis 1 : 28, 29 verantwoordelijk is voor de oorzaak van de huidige milieuproblematiek. Want het beheersen van de aarde hield in, zegt White, heersen, overheersen.
Alom werd de laatste decennia de alarmklok geluid. De mens is bezig de aarde uit te buiten. Grondstoffen dreigen op te raken. De wereldarmoede in vooral derdewereldlanden neemt schokkende vormen aan. De dampkring en het bodemwater vervuilen door de afvalgassen en afvalproducten die in onze hightechmaatschappij worden geloosd na gebruik van de grondstoffen. Het klimaat verandert door uitstoot van kooldioxide. Gebiedsdelen verwoestijnen door ontbossing vanwege gebruik van hoogwaardig hout in (meestal) luxe producten.
Het is dus waar dat de consumerende mens een uitputtingsslag levert met de aarde. Olie, steenkool, mineralen en hout worden nu eenmaal niet met dezelfde snelheid in een natuurlijke ontwikkeling aangemaakt als de mensheid ze (in steeds hoger tempo) verbruikt. Het mag een (scheppings)wonder heten dat al zo veel eeuwen voedsel, bouwstoffen en energie voor zo veel miljarden mensen aan de aarde konden worden ontleend. Zegent of sanctioneert Genesis 1 dan uitbuiting? Dat zij verre!
Verantwoordelijkheid
Bij de uitleg van Genesis 1: 28, 29 wordt maar al te vaak over het hoofd gezien dat daar de opdracht voor de mens wordt geformuleerd als de Schepper nog kan zeggen dat al wat Hij gemaakt had goed is.
In de schepping kwam echter een breuk. In Genesis 9, na de zondvloed, wordt de opdracht om de aarde vruchtbaar te maken en te vervullen herhaald. Maar als de mens nu opnieuw die opdracht krijgt, vallen de woorden „vrees” en „verschrikking.” Niet om die begrippen te sanctioneren maar als een feitelijke stand van zaken in een gevallen wereld. Het is niet meer zoals het was, en zal ook nooit meer zijn zoals het was. De aarde brengt ook doornen en distelen voort. Nochtans richt God juist dan Zijn verbond op met Noach en zijn zaad en met de ganse schepping: „en met alle levende ziel, die met u is, van het gevogelte, van het vee, en van alle gedierte der aarde met u; van allen, die uit de ark gegaan zijn” (Genesis 9: 9, 10).
De regenboog is daarbij het duurzame teken van Gods trouw over Zijn gevallen schepping. Dan kan het toch niet zo zijn dat de mens de aarde maar naar willekeur kan gebruiken en dus misbruiken?! Heersen over de werken van Gods handen betekent beheren: met beheersing.
De milieucrisis gaat niet terug op de scheppingsopdracht, maar heeft te maken met uit de hand gelopen begeerte. Die heeft eerder te maken met ongebreidelde ontwikkelingsdrang van wetenschap en techniek dan met rentmeesterschap, eerder met de Verlichting („Es ist ein Lust, zu leben”) dan met christelijk geloof. Het scheelt maar één letter: beheren of begeren. Het maakt echter een wereld van verschil uit: rentmeesterschap of machtsdrift. Christelijke politieke partijen hebben de meest principiële milieuparagraaf. Zo hoort het ook. Dat zit ’m in dat ene lettertje.
Duurzaam?
Maar hoe duurzaam is duurzaam? De aarde is „des Heeren” (Psalm 24:1), hoewel de Schrift ook leert dat de hemel „des Heeren” is en dat Hij de aarde aan de mensenkinderen heeft gegeven (Psalm 115:16). Maar het beheer van de mens over de aarde is slechts tijdelijk, Gode tot lof. Of daar dan energieverslindende ruimtevaart bijhoort?
De veroudering van de aarde is daarbij onvermijdelijk. „Als een kleed zal ’t al verouden.” Maar dan is het nochtans de vraag hoe een mens daarmee omgaat. Elke individuele mens is vanaf de geboorte aan het verouderingsproces onderhevig. Het verouderingsproces kan niet worden tegengegaan, met geen facelift en haarlak, geen fitnesstraining en biologische leefwijze.
Het kan echter wel worden versneld door roekeloos leven. Het is scheppingsgebod om verantwoord met het lichaam om te gaan. Op roekeloosheid valt geen zegen te verwachten. Het lichaam is zelfs een tempel van de Heilige Geest (1 Korinthe 6:19). Dat vraagt om verantwoorde, door de Geest gestuurde omgang met het geschapen lichaam.
Zit het zo ook niet met de aarde? Er helpt geen moedertje-aarde-lief aan, de veroudering gaat door. Maar de Geest is met Pinksteren neergedaald op de aarde. En zolang de Geest op aarde woont, ter bevordering van het Koninkrijk Gods, heeft de mens er zijn verantwoordelijkheid; ook politieke en maatschappelijke verantwoordelijkheid jegens het milieu en de leefbaarheid van het bestaan voor alle mensen. Alom is te tasten dat de mensheid bezig is de aarde geweld aan te doen door overgebruik, overconsumptie.
Daarom is een duurzaamheidstop als in Johannesburg op zich geen overbodige luxe. Ze is gegeven met luxe van een deel van de wereld. Daarom is milieubeheer broodnodig. Ieder zal daarvan gewillig de ’lasten’ dragen: de agrarische sector, de industrie, maar daarin en daarmee ook de individuele burger. Tot welzijn van de mensheid overigens. Het kleinschalige vraagt om grootschalige doorvertaling, en omgekeerd. Vanwege de generatie die na ons komt en ook zal mogen leven.
Betrekkelijk
Aan de vooravond van Johannesburg zei voormalig milieuminister J. Pronk: „De aanslagen op het milieu zijn enorm. Met topconferenties los je dat niet op, maar je moet ze houden om niet achter te lopen op de feiten. Met het milieu is dat een beetje gelukt; als het gaat om conflictbestrijding, armoede en gezondheid blijft het dweilen met de kraan open” (Algemeen Dagblad, 24 augustus). Toch moeten die conferenties worden gehouden, meent hij. De conferentie in Johannesburg gaat, zo vervolgt hij, over „de redding van de wereld en van de mensen op die wereld. Dat is belangrijker dan het wereldkampioenschap voetbal. Dat was brood en spelen, dit is brood en leven.” Maar de strijd tussen twee denkrichtingen is nu „pregnanter dan de grote tegenstellingen van dertig jaar geleden.” Wereldconferenties hebben in zijn ogen niet meer maar ook niet minder dan een signaalfunctie.
Pronk heeft zich de jaren door pessimistisch getoond over ”duurzame ontwikkeling”. Als hij spreekt over „redding van de wereld” zit daarachter dat hij vreest dat de mensheid bezig is deze wereld te vernietigen. De mensheid zelf koerst zo op de grote catastrofe aan, zei hij in een persoonlijk gesprek dat ik enkele maanden geleden met hem had. Of hij zo de tweedeling in de wereld, die er inderdaad is, op het scherpst heeft verwoord, is de vraag. Ik mis bij hem het zicht op het Grote Einde, als door de loutering heen nochtans alles nieuw wordt.
Cliteur
Paul Cliteur, filosoof aan de Technische Universiteit Delft, verwacht (de) oplossing van de duurzaamheidsproblemen van filosofen, die een visie op de wereld geven waardoor deze „op een andere manier ontsloten wordt” dan in het heersende gedachtepatroon, „waarin de natuur wordt ontzield” (in ”Van wie is de wereld?”). Hij verwacht van die inbreng meer dan van een of andere „marginale” traditie binnen het christendom.
Verder dan een vage aanduiding, met verwijzing naar enkele filosofen uit het verleden, komt hij intussen ook niet. Als de eerdergenoemde John White, zijn kritiek in 1967 op christendom te spijt, van oordeel is dat er zich geen alternatief in dezen voor het christendom heeft aangediend, werpt Cliteur tegen dat dertig jaar later voor velen het christendom niet langer het „zingevingskader” is voor het verkrijgen van oplossingen. Christendom is out. Alsof dat een antwoord is.
Ook de filosoof Karl Marx stelde dat al: „Godsdienst is opium van het volk.” Bij christenen zou dan de opium hieruit bestaan, dat ze een wissel trekken op de eeuwigheid, op een eeuwigdurende heerlijkheid. Zelf streefde Marx naar een heilstaat op aarde. Zijn visie is op een compleet faillissement uitgelopen, met duurzame ontwrichting daar waar zijn gedachtegoed werd omarmd. Van filosofie zonder zicht op Christus moet de wereld het ook niet hebben! Dan is ook de schepping buiten beeld.
„Kom”
Met Pronk zeg ik dat er sprake is van een tweedeling in de wereld, maar dan zowel met betrekking tot de verwachting als met betrekking tot de verantwoordelijkheid, in hun onderlinge samenhang. En daarin speelt het christelijk geloof een beslissend woord mee. Christus is de Zin der geschiedenis. Hij maakt een Eind aan deze wereld. Nu nog zucht de Geest mee met gans de zuchtende creatuur (Romeinen 8). Maar de op de aarde inwonende Geest en de bruid zeggen samen: „Kom.” Dat zijn woorden in het slothoofdstuk van de Bijbel, direct nadat de verhoogde Christus heeft gezegd haastig te zullen komen (Openbaring 22:12). Hijzelf staat, vanwege het feit dat Hij meezuchtte als geen ander met de gevallen en daarom lijdende schepping, maar dan ook vanwege Zijn opstanding, garant voor een nieuwe of hernieuwde schepping. Cliteur verwacht het van de filosofie, humanisten verwachten het van menselijke krachtsinspanning.
Christenen mogen eeuwige duurzaamheid verwachten van Christus, Die het Koninkrijk uit handen van de Vader kreeg en het bij Zijn wederkomst aan de Vader zal teruggeven. Vanuit de scheppingsopdracht betekent dat niet lijdelijk toezien hoe Gods water over Gods akker loopt. „Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog heilig worde”, lezen we in dezelfde context (vers 11).
Daar ligt de tweedeling: rechtvaardig of onrechtvaardig, heilig of onheilig. Ieder ontvang loon naar werken (vers 12). Hier vallen ook beslissingen als het gaat om de omgang met wat God ons in beheer heeft gegeven, in het grote en in het kleine. Jezus Christus zal niet alleen Redder maar ook Rechter blijken te zijn. In Matthéüs 25 gaf Hijzelf aan waarover Hij ook zal richten. In positieve zin staat het nog te planten boompje daags voor Christus’ wederkomst -het staat onuitroeibaar op naam van Luther, maar de uitspraak was van een negentiende-eeuwse Duitse dominee- symbool voor het jagen naar een duurzame ontwikkeling, maar dan wel een relatief duurzame ontwikkeling. Ter wille van generaties die nog komen zolang Christus nog vertoeft te komen.
De auteur is studiesecretaris van de Gereformeerde Bond in de Nederlandse Hervormde Kerk.