Tranen
Laten we de tranen van Christus eens doorzoeken, ja beproeven. Velen hebben dit geschrapt omdat het zo ongerijmd schijnt dat de Zoon van God weende. Maar, terwijl wij nergens lezen dat de Zoon van God heeft gelachen, zo lezen we driemaal dat Hij heeft geweend. Dat was tot een teken van de waarheid van Zijn menselijke natuur.
In deze plaats weent Hij, als hij van de Olijfberg afkomt en als Hij Jeruzalem ziet, die koninklijke stad, die vorstin onder de volken. Nu is ze een slavin der ongerechtigheid, ja, een hoer geworden. Hij weende ook toen Hij was in de hof van Gethsemané, waar Hij bloeddruppels zweette. Daar heeft Hij Zich met gebeden, smekingen en tranen God Zijn Vader opgeofferd. Daar stond Hij als Borg in onze plaats, als verzonken in de diepe wateren, betalende wat Hij niet geroofd had.Ja, tranen waren Zijn spijze, dag en nacht. Deze wereld is een tranendal. Wenen is het eerste geluid dat wij kunnen geven. God roept ons niet tot het lachhuis, maar tot het klaaghuis. Het meest roept Hij ons tot wenen en rouwklagen over onze en andere zonden. „Waterbeken vlieden van mijn ogen omdat ze Uw wet niet hebben onderhouden”, zegt de zanger Israëls. Dat een kind schreit, acht men niet veel. Dat een vrouw schreit, acht men meer. Als een man schreit, kijkt iedereen en vraagt aan hem: Waarom? Het is over de stad.
Casparus de Carpentier, predikant te Amsterdam (”Tranen-vloet Jesu Christi”, 1661)