Hulporganisatie doet afstand van CBF-keurmerk
ALMERE - Zending over Grenzen (ZOG) heeft als eerste stichting afstand gedaan van het kwaliteitskeurmerk van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF). Ze vindt de kosten van het dragen van het keurmerk -ruim 30.000 euro- te hoog. Andere organisaties blijven echter waarde hechten aan het bezit van het keurmerk.
Het CBF controleert of organisaties voldoen aan de norm dat maximaal 25 procent van de inkomsten wordt besteed aan fondsenwerving en minimaal 75 procent aan het goede doel. ZOG schat de totale kosten van het CBF-keurmerk op 30.000 à 35.000 euro per jaar. De contributie bedraagt 3685 euro, waarbij dubbele accountantskosten zouden komen (15.000 à 20.000 euro). Voor de „enorme administratieve inspanning” is, aldus de zendingsorganisatie, zo’n 10.000 euro nodig.Met dat bedrag is volgens ZOG een „verantwoorde grens” overschreden. De organisatie spreekt op haar website over een „principekwestie.” „Is het verantwoord om een dergelijk substantieel bedrag te onttrekken aan de beschikbare middelen voor het realiseren van de eigenlijke doelstelling? Ook dit zijn immers kosten die moeten worden betaald uit de bijdragen van de donateur of sponsor. Die wil dat het door hem of haar gegeven bedrag zo veel mogelijk ten goede komt aan het doel waarvoor de bijdrage is gegeven.”
ZOG heeft het CBF-keurmerk per 1 januari 2007 ingeleverd. De kosten van het voeren daarvan zouden de afgelopen jaren sterk zijn toegenomen, onder andere door de „steeds toenemende hoeveelheid vragen die geen direct verband houden met de uitvoering van onze missie en doelstelling.”
De zendingsorganisatie kon naar eigen zeggen (nog) niet voldoen aan een aantal extra eisen die het CBF vorig jaar stelde omtrent de samenstelling van het bestuur, de frequentie van vergaderen, de noodzaak tot het laten plaatsvinden van een volledige accountantscontrole in alle veldlanden en een volledige en gedetailleerde verantwoording van de voedselpakkettenactie.
ZOG ontkent dat zij het keurmerk heeft ingeleverd om te voorkomen dat het CBF het zou intrekken. Van een dergelijke dreiging zou „geen enkele sprake” zijn. De laatste jaarlijkse controle is goed verlopen, aldus ZOG, die in 2003 het CBF-keurmerk dreigde te verliezen nadat er vragen waren gerezen over het beheer van de financiën. „Een aantal gesignaleerde aandachtspunten wordt in het komende boekjaar geïmplementeerd. Voor het overige is de ontwikkeling in de afgelopen jaren juist uitermate positief geweest.”
De zendingsorganisatie wacht in spanning af wat de gevolgen zijn van het opzeggen van het keurmerk. „Het is vooraf niet vast te stellen hoe de achterban en potentiële donateurs op deze beslissing zullen reageren.”
Hulporganisatie Woord en Daad zou het CBF-keurmerk niet snel opgeven, zegt woordvoerster Rina Molenaar. „We willen graag open en transparant zijn en laten ons daarom extern evalueren. Dat is ook in het belang van de donateurs. Zij moeten vertrouwen kunnen hebben in een organisatie.”
De contributie aan het CBF is afhankelijk van de inkomsten van de organisatie. Woord en Daad betaalt zo’n 6000 euro per jaar. Arnold van Willigen, medewerker van de financiële administratie, vindt dat „het geld waard.” Het bedrag valt ruim binnen de norm die Woord en Daad zichzelf heeft opgelegd, waarbij de totale organisatiekosten maximaal 10 procent van de inkomsten mogen bedragen.
Van extra accountantskosten voor het keurmerk is volgens Van Willigen geen sprake. „Je moet de jaarrekening toch laten controleren. Daarnaast blijven er administratieve kosten, of je het CBF-keurmerk hebt of niet.”
Leendert de Jong, directeur van Prisma, de vereniging van christelijke ontwikkelingsorganisaties, hecht sterk aan het CBF-keurmerk. „In het algemeen geldt het als een belangrijke toetssteen van transparantie en betrouwbaarheid. Het lijkt mij heel verstandig om het keurmerk te hebben, juist in een sector waarin wel eens vragen worden gesteld over hoe het geld wordt besteed. Organisaties kunnen niet voorzichtig genoeg zijn. Het gaat om geld van mensen en die willen weten wat organisaties ermee doen en hoe open zij daarover willen zijn.”