Kerk & religie

„Met Van der Groe ging juist een poort wijd open”

ROTTERDAM - „Met Van der Groe ging het hekje toe.” Zo luidt een gezegde dat de oudvader duidt als de hekkensluiter van de Nadere Reformatie. Zelf schreef hij: „Ik, arm dienstknecht van Christus, heb een grote zucht tot de eeuwige zaligheid en de bekering van u allen.” Volgens prof. dr. H. J. Selderhuis gaat er met deze houding geen hekje toe, maar een poort wijd open.

Van een medewerker
16 February 2007 11:20Gewijzigd op 14 November 2020 04:31
ROTTERDAM – In de Hoflaankerk in Rotterdam is donderdag een boek gepresenteerd over ds. Theodorus van der Groe. Zelf schreef de predikant over zijn ambtsbediening: „Ik, arme dienstknecht van Christus, heb een grote zucht tot de eeuwige zaligheid en de bek
ROTTERDAM – In de Hoflaankerk in Rotterdam is donderdag een boek gepresenteerd over ds. Theodorus van der Groe. Zelf schreef de predikant over zijn ambtsbediening: „Ik, arme dienstknecht van Christus, heb een grote zucht tot de eeuwige zaligheid en de bek

Ter gelegenheid van de heropening van de Rotterdamse boekhandel Lindenberg vond donderdagavond in de Hoflaankerk, waar ds. Van der Groe ooit het Woord bediende, de presentatie plaats van ”Neerlands laatste ziener. Leven, werk en invloed van Theodorus van der Groe (1705-1784)”.Oorspronkelijk had het boek in 2005 op de markt moeten komen, toen het 300 jaar geleden was dat de predikant werd geboren. Maar vertraging bij de auteurs en het faillissement van Lindenberg kwamen tussenbeide. De officiële heropening van de zaak ging gepaard met het opendoen van een boekje over de hekkensluiter van de Nadere Reformatie.

Maar welk hekje ging er eigenlijk dicht? En ging het wel dicht? Daarover waren donderdagavond de meningen verdeeld. Dr. Selderhuis, kerkhistoricus van de Theologische Universiteit in Apeldoorn, veronderstelde dat de uitvinder van het gezegde haast wel een tijdgenoot van Van der Groe moet zijn geweest.

„Immers, iemand die na Van der Groe heeft geleefd, zou ongetwijfeld oog hebben gehad voor andere profeten die in vuur en vlam een hervorming van kerk, staat en maatschappij nastreefden. Om Van der Groe alleen al de laatste vertegenwoordiger van de Nadere Reformatie te noemen, vereist toch wel een heel bepaalde benadering van het historische hang- en sluitwerk.

Het gevaar bestaat daarbij dat latere en zelfs huidige criteria voor wie wel of niet tot de waarachtige gelovigen behoort, worden aangelegd om te beoordelen wie er tussen 1580 en 1784 tot de nadere reformatoren mag worden gerekend. Het risico bestaat dat niet een aantal gemeenschappelijke kenmerken een concept bepaalt, maar dat een bepaalde definitie van het concept gaat bepalen of iemand wel aan bepaalde kenmerken voldoet.”

Selderhuis houdt het erop dat Van der Groe een man was die in zijn tijd heeft geprobeerd het Woord van God te preken en voor mensenharten te zorgen.

G. H. Leurdijk, die eind vorig jaar een bloemlezing van Van der Groe verzorgde, sympathiseert veel uitdrukkelijker met de oudvader. In zijn referaat stelde hij dat Van der Groe veel centrale thema’s met Alexander Comrie deelde. In het trekken van praktische consequenties waren er accentverschillen.

Veel kritischer uitte J. A. de Ruiter uit Giessen zich. Dr. J. Exalto kapittelt in het nieuwe boek een publicatie van De Ruiters hand over Van der Groe uit de jaren zeventig als komend uit de pen van hen „die zich koesteren in een romantiek van exclusiviteit, gegrond op een verborgen, esoterisch en gnostisch concept van de mythe van de laatste ziener.”

De Ruiter, die aangaf de oudvader inmiddels anders te waarderen, reageerde ironisch: „Je waant je echt in de sfeer van ”De Da Vinci Code” van Dan Brown.”

In antwoord op de vraag of het licht na Van der Groe echt was gedoofd, reageerde De Ruiter ontkennend. Zijn felle uitlatingen riepen protest op bij sommige aanwezigen.

Van der Groe is voor De Ruiter „een wat zonderlinge predikant, die vaak een te grote broek dan wel profetenmantel aantrok.” Zijns inziens is het een dwaling te menen dat Christus’ kerkvergaderend werk ophoudt als een predikant wegvalt.

„Zijn toenemende somberheid en negatieve houding hadden alles te maken met karakter, milieu en aanleg. Van der Groe had evangelische momenten, maar toch over het geheel genomen een sterk voorwaardelijke en descriptieve prediking, waarin uiteindelijk de echte christelijke hoop en liefde gingen ontbreken. In vergelijking met Whitefield, Boston en Edwards moeten we helaas constateren dat Van der Groe hout, hooi en stoppels heeft gebouwd op het fundament Christus.”

De Ruiter meent dat er bij Van der Groe geen sprake was van een bijzondere verlichting en profetische bediening in Bijbelse zin. „Alle profetie heeft als doel de verheerlijking van Christus en het uitzien en verlangen naar Zijn toekomst. En die focus missen we in de bekende biddagpreken van de oudvader.

En sloot hij het hekje toe? Christus’ vergaderend werk is ook na zijn dood doorgegaan. Van der Groe zei dat God met kerk en volk in Nederland weldra een gehele voleinding zou maken en geen zondaren meer tot bekering zou roepen. Met zijn vergaande uitspraken over de toekomst van de kerk in Nederland, overschreed de oudvader nieuwtestamentische grenzen en betrad hij heilig land, waartoe hij als dienaar van het evangelie niet was geroepen.

Van der Groes negatieve toekomstvisie heeft voor vele vromen het afscheid van de kerk betekend, met soms heel kwalijke gevolgen voor hun gezinnen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer