Dienstbaar aan dagelijksheid
Ze krijgen stippen en vlakjes en strepen zonder begin of eind. Waar lijnen elkaar kruisen, ontstaan blokjes met nieuwe en subtiele kleurnuances. Als Kitty van der Mijll Dekker in 1933 begint met het ontwerpen van huishoudtextiel, veranderen nederige droogdoeken in kleine kunstwerken. Het Textielmuseum in Tilburg stelt ze tot eind april ten toon.
Damast mag artistiek zijn, maar voor een keukendoek is het genoeg als hij rood- of blauwgeblokt is. Zo denken fabrikant en consument tot halverwege de jaren ’30 in Nederland. Textiel dat dagelijks wordt gebruikt, moet allereerst praktisch zijn.Maar dan komt er een vrouw. En zij weeft. Ze heeft op 12 april 1932 haar diploma aan het Bauhaus in Dessau in Duitsland gehaald, waar ze zich na een voorbereidend jaar op weven richtte. Op haar gezellenbrief -het resultaat van de Gesellenprüfung, een vast onderdeel van het eindexamen- staat de toevoeging ”ausgezeichnet”. Uitstekend.
In het Bauhaus, een van de belangrijkste ontwerpscholen van de 20e eeuw, heeft Kitty van der Mijll Dekker (1908-2004) geleerd hoe verschillende materialen zijn te temmen met een weefgetouw. Cellofaan en ijzergaren, raffia en synthetische garens. Dikke draden, dunne garens. Structuurstoffen met garens van verschillende diktes vormen een rode draad in de rest van Kitty’s werkzame leven.
Er is meer dat haar voor altijd bijblijft van het Bauhaus. De school, in 1919 opgericht door architect Walter Gropius in Weimar, heeft als doel kunst en vormgeving midden in het dagelijks leven te brengen. ”Kunst en techniek, een nieuwe eenheid”, was Gropius’ motto.
Kunst dient de mens. Dat houdt Kitty in haar achterhoofd als ze in 1933 haar werk tentoonstelt in de Jaarbeurs in Utrecht. Textielfabrikanten dingen vanaf dan naar haar zakelijke hand, wat ze vast niet hadden gedaan als ze ijzerdraad en cellofaan in handdoeken had gestopt.
De Wipstrik
De eerste glazendoek voor N.V. Linnenfabrieken E. J. F. van Dissel & Zonen in Eindhoven, waarbij Kitty in 1934 in dienst treedt als ontwerper, bedenkt ze in oktober 1935. Mensen reageren enthousiast. Behalve de gangbare rood- en blauwgeblokte theedoeken komen er nu ook groen en geel gestreept of gestippeld huishoudtextiel en effen doeken met kunstig geweven figuren op de markt. „Waarlijk, het is aan deze kunstnijvere gelukt aan onze thee-, glas-, fontein- en badhanddoeken een fleuriger, wij zouden willen zeggen een modern cachet te geven”, schrijft een journalist in 1937. „Uw werk is zeer mooi en modern vergeleken bij het Hollandse werk wat lachwekkend en suf is”, merkt de architect S. van Ravesteyn al op in 1932.
Kitty doet veel meer dan keukendoeken. Omdat sierkunstenaar Chris Lebeau (1878-1945) -de damastontwerper van Dissel- anarchist is en weigert tafelgoed te ontwerpen voor koninklijke families is Kitty degene die tot drie maal toe damast ontwerpt voor het Nederlandse koningshuis. Ze doet dat in 1938 ter gelegenheid van het 40-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina in 1938, in 1956 voor prinses Beatrix’ 18e verjaardag en tien jaar daarna bij Beatrix’ huwelijk.
Naast haar werk voor de industrie weeft Kitty in haar atelier De Wipstrik in Nunspeet spreien, gordijnen, vloer- en wandkleden. In 1937 levert ze gordijnen voor Paleis Soestdijk. Voor de Statenzaal van het Huis der Provincie in Gelderland maakt ze een groot vloerkleed dat de kaart van de provincie Gelderland voorstelt. En het tapijt met de herder en de schapen -een lichtgele ondergrond met wollige beesten erop-, gemaakt voor de Tweede Kamer, hangt tegenwoordig in het trappenhuis van het gemeentehuis in Nunspeet.
En ze geeft les. Aan leerlingen van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam vertelt ze van 1934 tot 1970 door wat ze leerde tijdens haar eigen opleiding: een weefsel is primair een plat vlak en geen schilderij met driedimensionale beelden, en: de basis voor een goed werk wordt gelegd met een grondige kennis van het weven. Vormentaal komt voort uit de techniek.
De hardwerkende Kitty vroeg ook het een en ander van haar leerlingen. „Ik zeg ’t altijd tegen mijn leerlingen, als je werkelijk om je werk geeft, als je wat wilt bereiken, dan moet je ook om niets anders meer bekommeren. Dan heb je geen tijd om uit te gaan, om gezellig te zijn, om aan iets anders te denken dan aan je werk. ’t Is misschien wat veel geeischt van een jong, frisch en vroolijk kind, maar toch, ’t is de eenige mogelijkheid”, zei zij ooit.
Wortels
De weefster en haar werk komen dichtbij in het Tilburgse Textielmuseum. Waar lag haar hart? Bij haar industriële ontwerpen, haar handweverij of haar baan als docent? Alle aspecten krijgen aandacht in het museum: het eerste met fijngeweven huishoudtextiel, het tweede met creatieve wandkleden en met brieven -met De Wipstrik als briefhoofd- voor mogelijke opdrachtgevers, het derde met werkstukken en verhalen van haar navolgers.
Caroline Boot, conservator van het Textielmuseum, kiest niet hardop voor een van die terreinen. „Ze wilde dienstbaar zijn met haar kunst”, zegt Boot nadenkend, die zich officieel misschien een jaar bezighield met deze tentoonstelling, „maar eigenlijk al wel 22 jaar, zolang ik hier werk. Ik heb me veel eerder in het Bauhaus verdiept en kende Kitty ook persoonlijk.”
Ze wandelt door het textiellab van het museum, waar wevers en textielkunstenaars van nu bezig zijn hun eigentijdse ontwerpen uit te voeren. „Zij moeten zien waar de wortels liggen van waar zij mee bezig zijn. Dat is een belangrijk doel van deze tentoonstelling”, zegt de conservator.
Lopend door dat textiellab, tussen herrieschoppende apparaten, weet je het opeens. Klein. Dat ben je als leek tegenover dat wat Kitty van der Mijll Dekker uit die enorme weefgetouwen geweefd kreeg.
Meer informatie: 013-5367475 en www.textielmuseum.nl.