„Koopmans had geen uitgewerkte Israëlvisie”
APELDOORN - „Zij (de Joden) gaan eruit - daaromtrent moeten wij ons niet de flauwste illusies maken. Zij gaan eruit en zij gaan eraan.” Het zijn deze -profetische- woorden waarmee de hervormde theoloog dr. J. Koopmans bekendheid heeft gekregen. Maar, Koopmans heeft meer geschreven, ook met betrekking tot Israël.
Aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) van de Christelijke Gereformeerde Kerken had maandag een studiedag rond dr. Koopmans (1906-1945) plaats.Prof. dr. G. C. den Hertog, hoogleraar ethiek, hield de slotlezing, met als thema ”Volk onder de druk van Gods gebod en belofte. Koopmans’ visie op Israël”. Daarin wierp hij de vraag op: In hoeverre zijn bovenstaande woorden verworteld in Koopmans’ theologisch denken?
Men zou verwachten, aldus de Apeldoornse hoogleraar, dat we bij Koopmans de meest doordachte en uitgewerkte Israëltheologie van die tijd zouden aantreffen. „Dat is echter niet het geval. Vergelijken we hem met zijn ruim tien jaar oudere Amsterdamse collega K. H. Miskotte, pionier en voortrekker op het gebied van de verhouding van kerk en Israël, met wie hij intensief samenwerkte en met wie hij zich zeer verwant wist, dan is er bij hem veel en veel meer te vinden dan bij Koopmans.”
Sterker nog, zei prof. Den Hertog, „eerlijk gezegd zijn er bij Koopmans zinnen te vinden die niet anders dan in de zin van de zogenaamde vervangingsleer kunnen worden gelezen. Het zijn er te veel om over het hoofd te zien.”
Evenwel: „Koopmans’ denken over Israël is, hoewel het dicht in de buurt van een vervangingsleer komt, toch solidair met het lijfelijke volk Israël. Er is geen enkele mogelijkheid om het oordeel aan Israël toe te kennen, en te menen dat de kerk hiervan gevrijwaard blijft. Gods gebod en belofte spreken ons allen aan. De geestelijke definitie van Israël sluit de kerk er te allen tijde bij in. Jood en christen staan onder hetzelfde oordeel, om met Noordmans te spreken.”
Er zijn op basis van dit denken mogelijkheden om elders uit te komen dan bij een vervangingsleer, stelde de inleider. „De aanzetten zijn er. God heeft een zaak met Zijn volk.” „Nog steeds heeft God er geen spijt van met Israël begonnen te zijn”, schreef Koopmans bijvoorbeeld.
Opmerkelijk genoeg noteerde de hervormde theoloog, in zijn boekje ”Wat zegt de Bijbel?”, echter óók het volgende: „God heeft hem (de Jood) in de wereld gezet tot een teeken, dat heenwijst naar Hem, den God dien wij als christenen belijden. Met het oog op de practijk van het christelijk handelen wil dit niet zeggen, dat een overheid nooit het recht zou hebben een ongewenschten, al te grooten Joodschen invloed in de samenleving wat te beperken. Daarover spreekt de Bijbel zich niet uit - maar de Bijbel spreekt zich er wél over uit, dat de overheid ook in het gesteld geval goed en kwaad, recht en onrecht, waarheid en leugen uiteen zal houden.”
Vertoont Koopmans’ denken hier toch niet een innerlijke spanning, of zelfs tegenstrijdigheid? Ook hier geldt, zo besloot prof. Den Hertog zijn referaat, „dat men Koopmans met behulp van Koopmans kan kritiseren. En dat men dat kan zeggen, maakt de grootheid van een theoloog uit.”