Kerkelijke pers, De Saambinder / Om Sions Wil
Vroeger was zending het uitgaan van de kerk naar mensen en landen waar het christendom onbekend was. Inmiddels is Nederland een seculier land geworden. In De Saambinder gaat ds. W. Visscher in op de vraag wat zending dicht bij huis betekent.
„Nederland is een seculier land geworden. Het moderne heidendom ligt om de hoek. We komen het tegen in de stad waarin we wonen. We merken het op ons werk. We zien het als we met de trein of met de bus ergens naartoe gaan. Weliswaar worden velen er wellicht niet heel erg indringend mee geconfronteerd want de kleinere steden zijn, volgens het SCP, „bolwerken van kerkelijkheid.” Daar kom je het moderne heidendom nog niet zo tegen als bijvoorbeeld in een wereldstad als Rotterdam. En onze gezindte woont sedert de jaren 70 van de vorige eeuw langzamerhand goeddeels in de bolwerken van kerkelijkheid. Overigens wil ik daar niets kwaads van zeggen, maar het is natuurlijk wel aangrijpend dat de kerk meer en meer verdwijnt uit de grote steden van ons land. Dat is historisch en inhoudelijk iets om diep over na te denken. De vroege kerk, met haar grote werfkracht, is juist begonnen vanuit de steden. Paulus preekte bij voorkeur en vrijwel uitsluitend in de grote steden van het Romeinse Rijk. Ook de Reformatie van de 16e eeuw is goeddeels begonnen in de steden. In de grote havenstad Antwerpen werden de eerste boekjes van Luther in het Nederlands vertaald en verspreid. De terugtrekkende beweging van de kerk uit de grote steden is geen teken van een rijk geestelijk leven, van een krachtige missionaire kerk die haar opdracht beleeft en verstaat. Eerder zegt het iets over het geestelijke verval waarin de kerk in West-Europa helaas verkeert. Dat is een pijnlijke maar wel aanwijsbare realiteit. Niettemin blijft er wel een opdracht. Het Evangelie is een blijde boodschap (Luk. 2:10), die doorgegeven moet worden. Ver weg maar ook dichtbij! (…)De evangelisatie heeft in onze gemeenten (hoop ik) een belangrijke plaats. Vanzelf kan daar nog wel wat meer aandacht voor zijn, maar het is een taak vanuit Gods Woord. En wat de Bijbel zegt, hebben wij maar gehoorzaam ter hand te nemen. Het zal ook een taak zijn die qua belang gaat toenemen. We kunnen ons natuurlijk niet zomaar ontslagen weten van de opdracht om anderen met het Woord bekend te maken. Gelukkig wordt er veel gedaan. Veelal zijn er evangelisatiecommissies. Er worden ook folders verspreid en af en toe wordt er een bijeenkomst belegd of een preek gehouden in het kader van evangelisatie. Ook geschiedt er belangrijk werk door onze evangelisten. Het is goed en nodig dat dit werk gedaan wordt. Toch gaat de opdracht van de Bijbel wat verder. De gemeente is een stad op een berg en een kaars op de kandelaar. Evangelisatie, anderen in contact brengen met het Woord, is niet uitsluitend een opdracht aan een commissie, een evangelist, maar het is een opdracht aan een hele gemeente.”
Om Sions Wil
Wie waren de wijzen uit het oosten? Hoe was hun hart gesteld? Waren zij wel wedergeboren of levendgemaakt, maar nog niet tot geloof gebracht? „Het zijn zinloze vragen”, schrijft ds. W. Pieters in het pastorale blad Om Sions Wil.
„Waarom? Omdat het God goedgedacht heeft ons in onze waanwijze nieuwsgierigheid teleur te stellen. Hij wilde het ons niet vertellen. Wij willen doorgaans verkeerde lessen uit het Woord halen en de goede laten liggen. We moeten echter ons inspannen de bedoeling van een geschiedenis te vatten. Dit is een les voor ons bij het Bijbellezen. We mogen niet boven de maat gaan of buiten de perken. Dat laat God niet toe. Doen we dat toch, dan vervallen wij in onze vermeende wijsheid tot schadelijke of schandelijke dwaling. De Roomse Kerk heeft daar een handje van. Ze vraagt zich over die wijzen van alles af: Waar kwamen ze precies vandaan? Hoeveel waren er? Hoeveel dagen hebben ze gereisd en hoe heetten ze? Allemaal zinloze vragen. Gelukkig zijn wij in onze reformatorische traditie zo dwaas niet meer om dit soort vragen te stellen, maar ondertussen doen wij het op een andere manier weer precies zo! We stellen dan wel geen vragen over hun namen, maar wel over hun hart. Nu is dat op zich niet zo verkeerd, als we dan onze nieuwsgierigheid maar weten te bedwingen en niet zo brutaal en vermetel zijn om in Gods onfeilbaar Woord iets te leggen, alsof dat Woord tekort schiet. En dit zou kunnen gebeuren wanneer we iets gaan zeggen over gestalten en bevindingen van het hart, die we niet uit het verhaalde kunnen afleiden, maar waarvan we menen dat ze er wel zullen zijn geweest, of waarvan we zelfs menen dat ze er moeten zijn geweest.” (…)
„De Bijbel is niet gegeven opdat we de wijzen in het hart zouden zien (hoewel God dat had kunnen geven en in andere geschiedenissen ook wel geeft), maar opdat we God in Zijn hart zouden zien. Hij trok toen al heidenen, onwetenden. Hij leidde hen tot Zijn Zoon. Hij deed hen vol goederen tot Hem komen, opdat de spoedige en overhaaste vlucht naar Egypte Jozef niet in uiterste verlegenheid zou brengen, nu ze rijk waren voorzien met goud en allerhande kostbaarheden. Hij tekent ons hier dat we bij het gemis van ”de ster” niet ontmoedigd moeten vragen: „Wat nu?” We hebben het profetische Woord, dat vaster is dan sterren. We hebben een albesturend God in de Hemel, onze eigen Schepper, Die nog steeds Zijn schepping niet heeft losgelaten.”