Treurend
Gods overblijfsel is een volk voor wie Christus uitnemend dierbaar is. Zijn Naam zelfs is hen als een olie die uitgestort wordt. Hun overdenkingen van Hem zijn zoet. Tot Zijn Naam en tot Zijn gedachtenis is de begeerte van hun ziel. Zij zeggen met Asaf: Wien heb ik nevens u in de hemel?
Gods overblijfsel is een volk dat zich hier niet thuis voelt. Dit is hun rechte vaderland niet. Daarom zijn ze begerig naar een beter, dat is naar het hemelse vaderland. David zei: „Ik ben een vreemdeling op de aarde, verberg Uw geboden voor mij niet” (Psalm 119:19).Derhalve, mijn vrienden, weet dat indien u geen ander huis hebt dan hier, en als al uw gedachten besloten zijn binnen de grenzen van deze tijd, dat u dan nog niet bij dat kleine overblijfsel bent, die hun kleren niet bevlekt hebben. Want dat is een volk dat opkomt uit de woestijn. Altijd strekken zij zich hemelwaarts. Het is een volk dat veel van God spreekt en veel aan Hem denkt.
Het merkteken der goddelozen is dat al hun gedachten zijn dat er geen God is. Gods overblijfsel is echter een treurend volk. Zij treuren niet alleen over hun eigen zonden. Zij treuren ook over de openbare zonden, over de zonden van anderen, waardoor het land wordt bevlekt.
Ebenezer Erskine, predikant te Stirling (”Gods kleine overblijfsel”, 1744)