Roepen
Door dit roepen wil de Allerhoogste aantonen hoezeer Zijn toorn tegen de zondige mens ontstoken is. Het is bekend dat iemand die boos is, hard roept. Dat is een bewijs van zijn boosheid. Mozes, toen hij rechtvaardig vertoornd was tegen Israël over het oprichten en eren van het gouden kalf, stond in de poort van het leger en riep de Levieten.
Wanneer de Heere Adam roept, betoont Hij dat Zijn rechtvaardige toorn billijk ontbrandt tegen zo’n lichtvaardige zondaar. Hoe kan het ook anders? Zou niet de Almachtige in gramschap uitvaren tegen de mens die zijn gelukzalige staat had weggeworpen en het kostelijk evenbeeld van God had vertreden, niet na verloop van een lange tijd, maar terstond na de schepping? Niet op een algemene plaats, maar in dat geheiligde paradijs. Niet uit persende nooddwang, maar uit enkel lichtvaardigheid.Hij zoog daar het vergif van de zonde niet alleen in voor zichzelf, maar ook voor de boom van het gehele menselijk geslacht. Daardoor vergiftigde hij dat geslacht.
Zou de Heere niet bewogen zijn om hem te roepen in Zijn grimmigheid? Omdat Adam zichzelf een slaaf van de satan gemaakt had, terwijl de Heere hem tevoren gesteld had tot een heer over alle schepselen.
Thomas Alberthoma, predikant te Groningen (”De richter in het Paradys”, 1667)