Amsterdam: geen hofstad, wel hoofdstad
AMSTERDAM - Amsterdam is een vreemde eend in de bijt van Europese hoofdsteden. De enige hoofdstad waar vorst noch regering zetelt. Al 200 jaar lang geen hofstad, maar wel hoofdstad dus. Helemaal precies is die datering niet, maar de aanleiding voor een feestje is kennelijk snel gevonden.
De afgelopen twee eeuwen is Amsterdam -wettelijk bezien- eigenlijk maar een paar jaar hoofdstad geweest. Dat constateerde hoogleraar Nederlandse geschiedenis prof. dr. Piet de Rooij vanmiddag in een kleurrijk betoog tijdens het congres ”Besturen op niveau. Amsterdam 200 jaar hoofdstad” in Amsterdam.De Rooij sprak er onder meer over de atmosfeer in de stad. Daar was vroeger iets goed mis mee, zo blijkt uit oude stukken. „Je bent in Amsterdam nooit ziek, maar altijd beroerd”, is een uitspraak over de hoofdstad die volgens De Rooij al eeuwen de ronde doet.
Neemt niet weg dat in de loop der eeuwen veel mensen vrijwillig wilden lijden aan de Amsterdamse stadslucht, aldus de hoogleraar. De stad kende twee sprongen in de bevolkingsgroei, schetst hij. „De grootste was in het midden van de negentiende eeuw, toen de stad in vijftig jaar tijd groeide van 200.000 naar 500.000 inwoners.”
Uit die tijd, ook wel Amsterdams tweede gouden eeuw genoemd, dateert de eerste melding van Amsterdam als hoofdstad. Die is volledig te danken aan koning Lodewijk Napoleon, de broer van Napoleon Bonaparte.
Hij deed in Amsterdam zijn vermeendexx aankondiging „konijn van Holland” te zijn, bij zijn aantreden in 1806. Het stadhuis op de Dam maakte hij tot zijn paleis. Hij deed meteen twee aanpassingen: de sloop van de oude Waag op de Dam en de bouw van een balkon aan die zijde. Beide hadden ten doel massale toejuichingen van de nieuwe koning mogelijk te maken.
Het was wennen voor Amsterdam om een hoofdstad te zijn, zei De Rooij vanmiddag. „In de Republiek gold de stad als een extra republiekje. Een eigenzinnig bolwerk en het centrum van de Europese koophandel. De benoeming tot hoofdstad mag dan statusverhogend lijken, de stad wilde haar liever niet.”
Kapsones horen al eeuwen bij Amsterdam, en past ook zijn bestuurders, zo blijkt uit de lezing. Nog in 1911 weigerde het gemeentebestuur lid te worden van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De Rooij: „Er werd letterlijk gezegd dat men niet inzag welke belangen de stad mogelijkerwijs zou kunnen delen met gemeenten als Wymbritseradeel en Urk.”
Het verlies van de autonomie bleek in de negentiende eeuw even wennen, onder anderen eer voor de toenmalige burgemeester. Die protesteerde rond 1830 bij een minister: „Maar mijnheer! Op die wijze is ’t onmogelijk om te regeeren!” Waarop de minister zei: „Dat is ook volstrekt de intentie niet, al wat men van u vergt is te besturen.”
Na terugkeer in Nederland gaf koning Willem I het Paleis op de Dam terug aan de stad - hoewel Amsterdam formeel nog eigenaar van het gebouw was. De Rooij: „Maar de stad besloot vervolgens het raadhuis weer aan de koning ter beschikking te stellen. Zogenaamd uit eerbiedige dankbaarheid, maar in werkelijkheid omdat het te duur was om het paleis weer tot stadhuis terug te verbouwen.”
In de Grondwet van 1814 werd bepaald dat de inhuldiging van de koning in Amsterdam, als de hoofdstad van Nederland, zou plaatsvinden. De drie woorden ”als de hoofdstad” verdwenen een jaar later al weer uit de Grondwet, zegt De Rooij. „Daar hadden de Belgen, die toen ook nog Nederlanders waren, bezwaar tegen.”
De woorden bleven echter weg, maar liefst tot 1983. Toen besloot het kabinet-Wiegel/Van Agt bij verrassing om Amsterdam weer expliciet als hoofdstad aan te duiden in de Grondwet. De Rooij: „Wettelijk bezien was de stad van al die tijd dus maar enkele jaren echt hoofdstad.”
Volgens De Rooij zal Amsterdam -of het nu hoofdstad is of niet- nooit helemaal gewoon worden. „Al in 1835 merkte de Gouverneur des Konings op dat de stad als brandpunt van het land veel goede, maar evenzoveel kwade elementen aantrok. En dat is in de loop der jaren maar weinig veranderd.”