„De sfeer was onwaarschijnlijk optimistisch”
VECSES - Weg met de Russen en vooral ook weg met de angst. Dat was volgens ds. Oliver Czovek de grote drijfveer van de Hongaarse opstand. „De sfeer was tijdens de opstand onwaarschijnlijk optimistisch. De kapotgeschoten etalages stonden vol met waren, maar er werd niets gestolen.”
Op verschillende plaatsen waren, zo herinnert de emeritus predikant van de Hongaars-Gereformeerde Kerk in Boedapest zich, grote kisten neergezet waarin geld geworpen kon worden voor de gezinnen van de slachtoffers van de opstandelingen. „Er werd geen biljet uit genomen. In die dagen waren miljoenen Hongaren gegrepen door de vreugde van de langverwachte vrijheid.”Ds. Czovek was op het moment van het uitbreken van de opstand niet in de hoofdstad. Hij was in de tijd jeugdpredikant in Kiskunhalas, niet ver van de Joegoslavische grens. Hij herinnert zich de hectiek rond de opstand nog goed. Aanvankelijk wist hij niets van wat er in Boedapest gebeurde. „De officiële radio, in handen van de communisten, vertelde er vanzelfsprekend niets over. Ik werd op 24 oktober, dus de eerste dag na de opstand, door mijn collega ’s ochtends om 6 uur gewekt met de woorden: Jochie, het hele land is wakker, alleen jij slaapt nog. De revolutie is uitgebroken!”
In Kiskunhalas bereikten hem tegenstrijdige berichten van mensen die uit Boedapest kwamen. „Ik woonde ongeveer 200 kilometer van Boedapest. Telefoon had ik niet, dus ik kon niet navragen hoe het met mijn familie ging. De 24e heb ik gesproken met iemand die mij vertelde dat er zware gevechten plaatsvonden in het achtste district van Boedapest, precies de wijk waar mijn familie woonde! Ik voelde de drang om er direct heen te gaan om te zien hoe het mijn ouders, mijn zuster en haar kinderen verging.”
Op diezelfde dag kreeg ds. Czovek ook in Kiskunhalas moeilijkheden. „Het was verboden om op straat samen te scholen. Maar de mensen moesten boodschappen en stonden uren in de rij voor brood. Een officier sommeerde de mensen weg te gaan. Ze deden dat niet omdat ze brood nodig hadden. De man gaf toen het bevel te schieten.”
Er vielen daarop in Czoveks woonplaats twee doden: een jonge man en een meisje. „Het meisje moest ik de volgende dag begraven. De begrafenis had ’s avonds in besloten kring plaats: alleen het gezin mocht er bij zijn, samen met enkele mensen van de geheime dienst. We konden overigens nog van geluk spreken dat er in mijn woonplaats niet meer slachtoffers waren gevallen.”
Ondertussen kwamen er alarmerende berichten binnen dat Russische pantservoertuigen in Boedapest alles hadden verwoest. Ds. Czovek: „Ik kon toen niet langer wachten. Op de 25e vertrok ik met de trein naar Boedapest. Ik kwam tot 80 kilometer van de hoofdstad. Toen ben ik naar een dorp gegaan, waar een vriend van mij van de Nederlandse ambassade woonde met zijn gezin. Van hen heb ik een fiets gekregen en zo kwam ik, met een grote rugzak, fietsend in Boedapest aan.”
Tot zijn grote vreugde trof hij de familie in gezondheid aan. „Het was op dat moment tamelijk rustig. Er waren berichten dat de Russen Hongarije zouden verlaten. De opstandelingen hadden kort daarvoor de eerste aanval van de Russen afgeslagen. Zij waren bezig politieke gevangenen te bevrijden en de hand te leggen op de geheime documenten in partijbureaus. Tegelijkertijd versterkten ze de verdedigingslinies, want ze vertrouwden de toezegging van de Russen niet.”
Toen ds. Czovek op 3 november de stad verliet om weer naar Kiskunhalas te gaan, zag hij dat Boedapest helemaal omsingeld was door Russische pantservoertuigen. „Ik vermoedde wat er stond te gebeuren.” Zijn vrees werd bewaarheid. Zelf heeft hij de gevechten niet meegemaakt, wel de repressie die zich (opnieuw) over de kerk uitstrekte.
Ds. Czovek: „De kerkleiding was in de dagen voor de opstand in diskrediet geraakt en bang geworden voor haar positie. Zij wist wel dat ze haar plaats niet had te danken aan de kerkleden, maar aan de communistische dictatuur. Daardoor kon ze in de opstand alles gemakkelijk kwijt raken. Dat is ook gebeurd. Op 31 oktober, tijdens een grote kerkelijke vergadering, zijn ze allen naar huis gestuurd.”
Na de inval van de Russen werd de controle over de kerk scherper, ook over de theologische opleiding in Boedapest. „Enkele hoogleraren werden al snel door de bezettende macht weggejaagd. Er kwam een numerus clausus, waardoor de Hongaars-Gereformeerde Kerk weinig studenten mocht opnemen. Het is achteraf gezien een wonder dat de Hongaars-Gereformeerde Kerk heeft kunnen voortbestaan.”
Dit is het vierde artikel in een serie over 50 jaar Hongaarse opstand.