Buitenland

Weer zeven jaar voor Egyptische voorvechter democratie

Dr. Saad Eddin Ibrahim, een 63-jarige hoogleraar sociologie aan de Amerikaanse Universiteit in Caïro, werd maandag in hoger beroep opnieuw tot zeven jaar gevangenisstraf veroordeeld. Deze rechtszaak heeft niet alleen internationaal veel aandacht gekregen, maar kan ook politieke gevolgen voor Egypte hebben.

Van onze correspondent
30 July 2002 09:07Gewijzigd op 13 November 2020 23:43
IBRAHIM
IBRAHIM

Buitenlandse diplomaten die het proces bijwoonden, mensenrechtenactivisten en journalisten geloven dat het in deze rechtszaak ging om de vrijheid van meningsuiting. De openbare aanklagers hebben misschien de rechter overtuigd, maar niet buitenlandse waarnemers.

Er was een merkwaardige tweedeling in de rechtszaal. Telkens als de rechters zich voor overleg terugtrokken, gingen de openbare aanklagers met hen mee en bleven Ibrahim, zijn familie en advocaten achter bij de diplomaten en de pers, die moeite hadden de argumenten te volgen en aangewezen waren op de uitleg van de familie en hun advocaten. Van overheidswege werd geen moeite gedaan om de buitenlandse waarnemers te informeren.

Ibrahim, directeur van het door hem opgerichte Ibn Khaldoen-centrum, werd veroordeeld wegens fraude en het besmeuren van de goede naam van Egypte. Mensenrechtenorganisaties en westerse diplomaten in Caïro geloofden dat dit een politiek gemotiveerd vonnis was, omdat Ibrahim misstanden bij de verkiezingen en andere politiek gevoelige onderwerpen had aangetoond. Maar veel Egyptische journalisten geloven dat de openbare aanklager wel degelijk stevige argumenten in handen had.

Tijdens elke zitting was ten minste één Europese diplomaat aanwezig. De Europese belangstelling houdt verband met de Egyptische beschuldiging dat Ibrahim met geld van de Europese Unie heeft gezwendeld. Zijn Ibn Khaldoen-centrum ontving in 2000 steun voor een project om de Egyptische verkiezingen nauwlettend te volgen en vrouwen aan te moedigen aan deze verkiezingen mee te doen.

„Het merkwaardige is”, vertelde Ibrahim voordat hij zijn vonnis hoorde, „dat de Europese Unie onderzoek heeft gedaan naar de besteding van hun fondsen en daarin niets onregelmatigs heeft gevonden. Maar dat document wordt door de openbare aanklager genegeerd.” Daarnaast bepaalt de Egyptische wet dat er geen sprake is van een criminele handeling als er geen slachtoffer is.

„De zaak-Ibrahim is verschillende keren in het Congres ter sprake geweest”, aldus een Amerikaanse diplomaat. „Het Witte Huis volgt de zaak met grote belangstelling en tijdens elk gesprek op hoog niveau tussen Egyptische en Amerikaanse leiders komt de kwestie-Ibrahim ter sprake.” Het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken werkt aan een verklaring om dit vonnis af te wijzen.

Een andere diplomaat merkt op dat tot aan de gedwongen sluiting van Ibrahims Ibn Khaldoen-centrum, Egypte de reputatie had dat kritische geluiden er mogelijk waren. „Dat beeld is nu wel vervlogen.”

Geen van de aanwezige diplomaten heeft enige sympathie voor de argumenten van de openbare aanklager, die Ibrahim niet alleen van fraude beschuldigde maar ook van het opjagen van spanningen tussen kopten en moslims door te beweren dat de kopten worden vervolgd. „Ik heb dit nooit beweerd”, weerlegde Ibrahim voor zijn vonnis. „Ik heb wel over discriminatie gesproken.” De openbare aanklager kwam met een document waaruit dan zou blijken dat Ibrahim dit omstreden woord wel degelijk zou hebben gebruikt. „Dat was een slecht vertaald document, werk van een commercieel vertaalbureau”, aldus Ibrahim. „De originele tekst sprak niet over vervolging. Maar zelfs als dat wel het geval zou zijn geweest, zou dat nog steeds een persoonlijke mening zijn geweest. Dat is vrijheid van meningsuiting.”

Dr. Abdel Monem Sa’id, directeur van het gezaghebbende en nauw aan de overheid verbonden Al-Ahram-instituut voor Politieke en Strategische Studies, had volgens Ibrahim tijdens een eerdere zitting verteld dat zijn instituut net als dat van Ibrahim had geconcludeerd dat de verkiezingen van 1995 waren gemanipuleerd en dat discriminatie van kopten veelvuldig voorkomt. Maar voor de openbare aanklager was het alleen belangrijk dat het instituut dit de staat niet had aangerekend en dat het ook niet beweerde dat kopten worden vervolgd. Ibrahim vond dat merkwaardig, want „net als het Al-Ahram-instituut heb ik ook niet beweerd dat ”de staat” de verkiezingen heeft gemanipuleerd. De verkiezingen werden door verschillende partijen gemanipuleerd. Dat waren soms kandidaten van de regeringspartij en soms kandidaten van de oppositie.”

De familie Ibrahim had Awad el-Mor, voormalig hoofd van het hoger gerechtshof, aangetrokken en hoopte dat hij in staat zou zijn de rechter te overtuigen. El-Mor betoogde dat de eerste veroordeling op basis van de wet op de noodtoestand was genomen, die hij in strijd met de grondwet achtte.

Ibrahim werd door een rechtbank van de Egyptische staatsveiligheidsdienst veroordeeld omdat de aanklacht de staatsveiligheid zou betreffen. Dat vocht el-Mor, tevergeefs, aan.

Barbara Ibrahim toonde zich na de uitspraak enorm teleurgesteld, maar ook strijdlustig. Voor haar is er geen twijfel mogelijk: „De uitspraak is politiek gemotiveerd.” De drie rechters trokken zich, nadat als laatste de advocaat gesproken had, terug en kwamen tien minuten later met hun vonnis. „We hebben duizenden pagina’s als bewijs ingeleverd en dat kunnen ze nooit bestudeerd hebben”, reageerde Ibrahim. „Maar we gaan in beroep. Je kunt de legale kant van de zaak niet verwaarlozen.”

Egyptische waarnemers wijzen erop dat zowel de openbare aanklagers als de verdediging in vergelijking met het eerste gerechtelijke onderzoek merkwaardig genoeg weinig nieuwe inhoudelijke argumenten hebben toegevoegd. De verdediging heeft dit keer vooral op de procedurele fouten bij het onderzoek en de rechtszitting gewezen. „Bij vrijwel elke rechtszaak zijn er procedurele fouten en rechters weten dit”, vertelde een Egyptenaar, „maar dat maakt iemand nog niet onschuldig.”

Er is een duidelijke tweedeling in de beoordeling van Ibrahim. „Onschuldig” voor buitenlandse waarnemers en „schuldig” voor veel Egyptische persmensen. De Egyptische overheid heeft in het verleden nauwelijks of geen moeite gedaan om het besluit van rechters uit te leggen. Buitenlandse kritiek werd als onterecht naast zich neer gelegd. Buitenlandse diplomaten in Caïro menen dat die houding het beeld van Egypte in het buitenland niet gunstiger maakt en zelfs gevolgen kan hebben voor de buitenlandse relaties.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer