„Niet inslapen in strijd tegen zedenmisdrijven”
UTRECHT - De strijd tegen kinderporno kan een paar tandjes hoger. Dat blijkt uit onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut. Voor onderzoekster mr. dr. K. D. Lünnemann wil dit niet zeggen dat alle gebruikers achter de tralies moeten belanden. „Het zou mooi zijn als er geen markt meer voor is.”
Bestudering van dikke dossiers, interviews met zedenrechercheurs, officieren van justitie, rechters en andere deskundigen. Nu Lünnemannn het onderzoek achter de rug heeft, is het tijd om de balans op te maken. Wat blijkt? „Terrorismebestrijding, georganiseerde misdaad en fraude krijgen op landelijk niveau veel aandacht in Nederland. De aanpak van zedenmisdrijven ontbeert deze aandacht, terwijl zedenmisdrijven qua omvang, ernst en ingewikkeldheid er niet voor onderdoen.”Wat zijn voor u de meest in het oog springende zaken die verder uit het onderzoek naar voren zijn gekomen?
„De wijziging van de zedenwetgeving in 2002 heeft haar vruchten afgeworpen. Als het om kinderpornografische afbeeldingen van kinderen van twaalf tot vijftien jaar gaat, zijn deze nu makkelijker te vervolgen. Het bewijs van het bezitten of verspreiden van kinderporno levert minder problemen op. Ook zijn er minder vrijspraken. Wel wil ik de invloed van de wetswijziging relativeren. De stijging van het aantal aangiften is bijvoorbeeld ook het gevolg van verbeterde technische opsporingsmogelijkheden en verandering van het beleid.”
Uit het onderzoek blijkt echter ook dat pedofiele netwerken en producenten van kinderporno nog nauwelijks worden aangepakt. Schokkend?
„Het punt is dat individuele eindgebruikers makkelijker worden gepakt. Daar levert het bewijzen van overtreding van het Wetboek van Strafrecht de minste problemen op. Pedofiele netwerken zijn lastiger aan te pakken, omdat die ook veel beter zijn in het wissen van bepaalde sporen. Het belangrijkste knelpunt in de strijd tegen kinderporno ligt niet in de wetgeving, maar in de opsporing.
Eindgebruikers kunnen haast opgelucht reageren als ze worden betrapt. Door de opmars van internet is er een nieuwe groep verslaafden bij gekomen: de seksverslaafden. Mensen moesten vroeger naar een winkeltje en kochten daar een of ander pornoblaadje. Nu is porno gemakkelijk verkrijgbaar. Iemand kan thuis, terwijl de rest van zijn gezin al slaapt, eindeloos surfen op internet. Volstrekt anoniem.”
Virtuele kinderporno met niet-reële afbeeldingen van kinderen is niet strafbaar. Is het wenselijk de wetgeving op dat punt aan te passen?
„Het is de vraag of dergelijke virtuele kinderporno mensen op ideeën brengt. Daar verschillen de meningen over. Sommige deskundigen stellen dat mensen beginnen met het bekijken van de meest milde vorm van kinderporno, vervolgens steeds meer en gewelddadiger plaatjes bekijken en uiteindelijk overgaan tot seksueel misbruik. Anderen zeggen dat juist door het kijken van deze virtuele kinderporno de behoefte bij mensen wordt weggenomen om echte kinderen te misbruiken. Punt is dat het kijken naar virtuele kinderporno een individuele zaak is, waarvoor geen kinderen feitelijk worden misbruikt. Het gaat dus meer om de uitstraling van het geheel dan om beschadiging van kinderen.”
Uit het onderzoek blijkt dat bij de politie geen overeenstemming bestaat over de vraag of virtuele animaties strafbaar zijn waarin duidelijk wordt dat het om seksueel misbruik van kinderen gaat. Lünnemann: „De politie verwacht dat ze in de toekomst een computerspel zullen vinden waarin virtuele mensen seksuele omgang hebben met kinderen. Het gaat dan niet om ”schijnbaar betrokken kinderen”, want het is duidelijk dat het virtueel is. Verschillende politiemensen en officieren van justitie achten dit echter ook strafbaar, maar het valt niet onder de huidige strafwet.”
Voor de onderzoekster is het de vraag of alle problemen op te lossen zijn door de wet opnieuw te wijzigen. „Ik zie er de noodzaak nu niet van in, want de discussie is nog in beweging. Er is nog geen uitgekristalliseerde jurisprudentie over hoe nieuwe vormen van seksueel misbruik door digitale ontwikkelingen ingepast worden in de bestaande wetgeving.
Neem bijvoorbeeld het webcamgebeuren. Als volwassenen minderjarigen via de webcam aanzetten tot het verrichten van seksuele handelingen bij zichzelf, kunnen die worden vervolgd voor ontucht als sprake is van een of andere vorm van dwang, of het kan als vorm van verleiding worden gezien. Als ze de plaatjes verspreiden, kunnen ze worden vervolgd voor kinderporno. Vooral moet er echter worden geïnvesteerd in preventieve maatregelen, zoals goede voorlichting. Bijvoorbeeld op scholen.”
Welke aanbevelingen doet u nog meer op grond van het onderzoek?
„Blijvende investeringen in opsporingsmethoden zijn noodzakelijk, omdat digitale methoden snel verouderen. Te weinig mensen hebben voldoende digitale kennis. De kennis bij de recherche loopt vaak achter op de deskundigheid in pedofiele netwerken. Uitbreiding van de opsporings- en vervolgingscapacitieit is gewenst. Een ander punt is dat het onderscheid tussen strafwaardige seksuele gedragingen en moreel afkeurenswaardig seksueel gedrag niet altijd scherp is. Naast juridsch-technische scholing is discussie over wat wel en niet strafwaardig gedrag is van groot belang. Aandacht op landelijk niveau voor zedenmisdrijven is van groot belang. De overheid mag niet inslapen in de strijd tegen zedenmisdrijven.”