IMF houdt zichzelf tegen het licht
SINGAPORE - Een slordige 16.000 mensen maken de komende dagen hun opwachting in Singapore, waar het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank hun jaarvergadering houden. Meer dan ooit tevoren staat de positie van het IMF zelf ter discussie. Centrale vraag: Hoe komt het fonds de 21e eeuw door?
Het IMF is een soort economische brandweerman die landen in tijden van nood ondersteunt met leningen, vaak gekoppeld aan harde voorwaarden. Na de oprichting in 1944 richtte het fonds zich voornamelijk op de rijkere landen, terwijl de Wereldbank, die in Washington pal naast het IMF kantoor houdt, zich bekommerde om de ontwikkeling van de zwakkere broeders. In de loop der tijd zijn beide instituten steeds meer gaan samenwerken en is het IMF ook in armere landen een bekende verschijning geworden.Met de opkomst van groeimarkten zoals Brazilië en Rusland heeft de wereldeconomie de afgelopen jaren een nieuwe gedaante gekregen en dat heeft gevolgen voor het IMF. Veel opkomende markten hebben het IMF eigenlijk niet meer nodig omdat ze zelf flinke kapitaalreserves hebben opgebouwd en de leningen die ze nog hadden, versneld hebben afgelost. Nu hun economisch gewicht toeneemt, willen ze bovendien binnen het fonds meer zeggenschap krijgen.
De jaarvergadering in Singapore staat voor een belangrijk deel in het teken van deze ontwikkeling. IMF-directeur Rodrigo Rato werkt al enige tijd aan voorstellen die ertoe moeten leiden dat het fonds ook de komende jaren blijft meetellen en een zinvolle bijdrage kan leveren aan financiële stabiliteit en de aanpak van bijvoorbeeld valutacrises.
Volgens de Tilburgse hoogleraar economie Sylvester Eijffinger zijn de problemen waar het IMF mee kampt niet gering. Hij spreekt van de grootste crisis in het bestaan van het fonds. Zo moet het IMF snoeien in zijn eigen uitgaven omdat de rente-inkomsten teruglopen. „Aan operationele kosten is het fonds jaarlijks 900 miljoen euro kwijt”, zegt Eijffinger. „Medewerkers van het IMF die net in dienst zijn vliegen businessclass en verdienen evenveel als een hoogleraar. Dat kan best wat minder.”
Een politiek gevoelig onderwerp dat in Singapore op de agenda staat, vormen de stemverhoudingen binnen het fonds. Zowel een aantal opkomende economieën als Afrikaanse staten willen meer stemrecht. Zoals het er nu uitziet zullen China, Mexico, Zuid-Korea en Turkije hun zin krijgen. Dat betekent ook dat andere landen een klein deel van hun ’quotum’ moeten afstaan omdat zij in de wereldeconomie van vandaag relatief minder gewicht in de schaal leggen.
De verandering in de stemverhoudingen staan niet op zichzelf. Ze vormen een onderdeel van het hervormingsplan waarin IMF-directeur Rato de kerntaken van het IMF tegen het licht houdt, zodat de organisatie in de huidige wereldeconomie een onafhankelijke rol kan blijven spelen. Dat laatste is volgens Eijffinger nu net het probleem.
„Het IMF is niet zo onafhankelijk als het soms lijkt. Het fonds heeft tal van landen de duimschroeven aangedraaid als ze hun zaakjes niet op orde hadden. Maar de grote landen blijven buiten schot omdat ze binnen het fonds zelf een belangrijke stem hebben. Internationaal bestaat er bezorgdheid over de Amerikaanse tekorten, maar het IMF heeft de Verenigde Staten nooit aangepakt. Hetzelfde zie je nu met China, dat zijn munteenheid kunstmatig laag houdt. Deze landen komen daarmee weg.”
Ook de zogenoemde landenrapporten waarmee het IMF jaarlijks naar buiten komt, zijn volgens Eijffinger niet zo objectief als het lijkt. Onlangs werd Nederland nog geprezen wegens zijn deugdelijke financiële beleid. Wat Eijffinger betreft kunnen deze rapporten van tafel, want in de praktijk is het gewoon een kwestie van onderhandelen. „Het IMF maakt geen sterke vuist en dat ondergraaft het gezag van datzelfde IMF”, aldus de econoom.
Hoe nu verder, is dus de vraag, en daar moet Singapore een antwoord op geven. Afgaande op de nieuwe economische machtsverhoudingen zouden IMF en Wereldbank veel hechter naar elkaar toe moeten groeien, meent Eiffinger. Volgens hem zou het geen slecht idee zijn als de twee instituten zouden samengaan. „Ontwikkelde en minder ontwikkelde landen zijn veel meer naar elkaar toegegroeid en daarom is er veel te zeggen voor een fusie van de twee instellingen. Samen zouden ze hun slagkracht aanzienlijk kunnen vergroten.”