Kiemen van vroomheid in jonge harten
Titel: ”Opvoeding”
Auteur: Desiderius Erasmus; vertaald door Jeanine de Landtsheer en Bé Breij
Uitgeverij: Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2006
ISBN 9025311547
Pagina’s: 487
Prijs: € 29,50.
Desiderius Erasmus was meer dan de theoloog en humanist die met Luther debatteerde over de vrije wil. Hij was ook pedagoog, en een veelzijdige. Opvoeding lag hem na aan het hart. „De belangrijkste stap”, schreef hij, „bestaat erin kiemen van vroomheid in de jonge harten te zaaien.”plattekst rafelen (u20,1,0(Het bijbrengen van vroomheid staat boven aan Erasmus’ lijstje. Pas daarna komen liefde voor de vrije kunsten, het leren van verantwoordelijkheden en het bijbrengen van een goede etiquette. Deze liefde voor een christelijke opvoeding komt in bijna elk geschrift van Erasmus terug.
In een aantal werken gaat Erasmus specifiek in op pedagogische vraagstukken: ”Etiquette”, ”Leren studeren”, ”De opvoeding van kinderen”, ”De opvoeding van de christenvorst” en ”Tegen de barbaren.” Deze vijf geschriften zijn nu gebundeld in ”Opvoeding”, het derde deel van het Verzameld Werk van Erasmus. In deze serie, die uiteindelijk uit zeven delen moet bestaan, verschenen eerder ”Gesprekken” (2001) en ”Lof en blaam” (2004).
Dit derde deel is uitstekend vertaald en toegelicht door de latinisten Jeanine de Landtsheer en Bé Breij. Enkele geschriften, zoals ”Leren studeren” en ”De opvoeding van kinderen”, verschenen niet eerder in hun geheel in een Nederlandse vertaling. De recentste vertaling van ”De opvoeding van de christenvorst” kwam al in 1615 op de markt. Een nieuwe uitgave was dus hoog nodig.
Rondlopen in de kerk
In ”Etiquette” geeft Erasmus adviezen voor goed gedrag aan Hendrik van Bourgondië, zoon van Adolf, prins van Veere, en kleinzoon van Anna van Borsele, een van Erasmus’ vroegste beschermers. Verschillende thema’s passeren de revue: het lichaam, kleding, gedrag in de kerk, etentjes, ontmoetingen, het spel en de slaapkamer.
Zo is het ongepast om tijdens de dienst in de kerk rond te wandelen, vindt Erasmus. Rondslenteren doe je in galerijen en op pleinen, niet in kerken. „Je moet je ogen op de prediker richten, je oren naar hem spitsen, je aandacht vol respect op hem vestigen, alsof je niet luistert naar een mens, maar naar God die door de mond van een mens spreekt.” En als het Evangelie wordt gelezen, ga je natuurlijk staan.
Nuttige wenken geeft Erasmus ook in het boekje ”Leren studeren”. Kennis van de klassieke talen opent volgens de humanist de poort naar hoger onderwijs en een betere positie in de maatschappij. Latijnse en Griekse auteurs kunnen leerlingen helpen bij het verwerven van een woordenschat en het aanleren van grammaticale constructies. Doel is uiteindelijk dat de student zijn gedachten op een passende en stilistisch aantrekkelijke manier kan verwoorden.
Filosofie kun je volgens Erasmus het beste leren van Plato en Aristoteles en hun leerlingen. In Bijbelverklaring is Origenes onovertroffen, en niemand is genuanceerder of aangenamer dan Chrysostomus. Bij de Latijnse kerkvaders steken voor hem Ambrosius en Hieronymus „met kop en schouders” boven de anderen uit. De eerste vanwege zijn „onvoorstelbaar beeldende taal”, de laatste omdat hij het best vertrouwd is met de geheimen van de Schrift.
Van een docent verwacht Erasmus in de eerste plaats kwaliteit. „Ik eis een encyclopedische kennis, zoals dat heet, zodat ook iemand die maar een paar lesjes wil geven geen lacunes in zijn kennis vertoont. Hij moet dus alle literaire genres doornemen en telkens de beste auteurs eerst lezen, zonder echter iemand over te slaan, ook al is die minder geslaagd.”
Verfijning
Het boekje ”De opvoeding van kinderen” droeg Erasmus op aan de dertienjarige Willem, zoon van de hertog van Kleef. In het geschrift besteedt hij aandacht aan natuurlijke aanleg, onderricht en oefening, de elementen die volgens hem in de opvoeding een belangrijke rol spelen. Daarbij is het de taak van de leraar om kennis over te dragen, maar ook om het karakter van het kind te vormen.
In het geschrift valt Erasmus fel uit naar ouders die zich alleen bekommeren om het materiële welzijn van hun kinderen. „Waarom verzamelt men dan die schatten voor iemand die nooit heeft geleerd ermee om te gaan? Hun huis is met prachtige kunstvoorwerpen versierd, maar hun zoon mist elke verfijning.”
De kinderjaren zijn het beste deel van het leven. Men moet zuinig met hen omgaan, vindt hij. „Een boer die een beetje om zijn land geeft, kan niet verdragen dat een deel van zijn velden braak ligt. Zullen wij het dan goedvinden dat het beste deel van ons leven vruchteloos verloopt, zonder enig contact met taal en cultuur?”
In ”De opvoeding van de christenvorst” gaat Erasmus specifieker in op de opleiding van een jonge prins, van wie wordt verwacht dat hij later een goede en wijze vorst zal zijn. Hij werkte meer dan een jaar aan het traktaat, dat uit twee delen bestaat. In het eerste gedeelte gaat hij in op de geboorte en de opleiding van een christenvorst; in het tweede deel geeft hij een soort catalogus van vorstelijke plichten, met voorbeelden van goede vorsten en kwade tirannen.
Wat stelt Erasmus zoal aan de orde? Dat een jonge prins al vanaf zijn vroege kinderjaren moet omgaat met wijze, eerlijke en vrome mensen, dat hij een goede leraar nodig heeft, dat Christus het absolute model van alle deugd en wijsheid is. „Hij moet niet denken dat hij minder koning is wanneer hij zich inspant om het ideaalbeeld van de Hoogste Koning zo dicht mogelijk te benaderen”, waarschuwt Erasmus.
Augustinus
Het laatste geschrift in deze bundel is ”Tegen de barbaren”, waarin de humanist -opnieuw- pleit voor goed onderwijs van de antieke literatuur op school. Christelijke geleerdheid zoekt hij, verrijkt met het beste dat de antieke cultuur te bieden heeft. Natuurlijk verwijst Erasmus in dit verband naar Augustinus, die de vergelijking maakte tussen het volk Israël, dat allerlei rijkdommen uit Egypte meenam, en het gebruik van de heidense literatuur ten dienste van het christendom.
„Zoals joden in het verleden meenamen wat ze nuttig leek”, schrijft Erasmus, „maar achterlieten wat ze lastig, overbodig of heidens vonden, zo moeten wij de heidenen hun fouten, hun bijgeloof, hun lusten en verlangens laten. (…) Maar als ze het goud van de wijsheid, het zilver van de welsprekendheid en huisraad in de vorm van schone letteren hebben, moeten wij dat allemaal inpakken en er ons voordeel mee doen.”
Augustinus beschikte over zo veel gezag, geleerdheid en vroomheid dat het volgens Erasmus heiligschennis zou zijn niet met hem in te stemmen.