Homohuwelijk
Mens & Maatschappij (81e jaargang nr. 2) bevat een onderzoek van een aantal Nijmeegse sociologen naar de acceptatie van het homohuwelijk. Slechts een beperkt deel van de bevolking (16 procent) wil het homohuwelijk afschaffen, 65 procent is tegen afschaffing, terwijl 19 procent daarover geen uitspraak wil doen.
Daarbij bestaan er grote verschillen tussen religieuze en niet-religieuze Nederlanders en tussen laag- en hoogopgeleiden. Religieuze Nederlanders zijn vaker voor afschaffing van het homohuwelijk, terwijl lager opgeleiden hier vaker geen mening over geven dan hoger opgeleiden. Dat laatste moet volgens de onderzoekers wellicht gezien worden als (is0(de resultante van een negatieve (is0(
houding bij de betrokkenen en de druk van de Nederlandse maatschappij om het homohuwelijk te accepteren.
In hun onderzoek hebben de Nijmeegse sociologen zich vooral gericht op de effecten van de primaire en de secundaire socialisatie. Het standpunt van de ondervraagden over het homohuwelijk blijkt in belangrijke mate daardoor te worden verklaard.
Respondenten van wie de moeder in hun jeugdjaren homoseksualiteit afkeurde, zijn vaker tegenstander van het homohuwelijk dan anderen. Daarnaast is ook van belang of de moeder destijds kerkelijk meelevend was. Is dat het geval, dan maakt dat de afkeuring van het homohuwelijk waarschijnlijker.
Daarnaast is ook de eigen religie een belangrijke factor. Protestanten en aanhangers van niet-christelijke godsdiensten zijn vaker dan buitenkerkelijken van mening dat het homohuwelijk moet worden afgeschaft. Toch staat een meerderheid van de protestanten (anders dan de meerderheid van niet-christelijke gelovigen) achter het homohuwelijk.
Opvallend is, gezien de sterk afwijzende houding van de Rooms-Katholieke Kerk, dat de rooms-katholieken in dit opzicht niet verschillen van de buitenkerkelijken. Kennelijk trekken zij zich weinig aan van het afwijzende standpunt van de paus en de bisschoppen.
Het jongste nummer van Liberaal Reveil (47e jaargang nr. 2) heeft als thema ”De toekomst van de VVD”. De Groningse hoogleraar Frank Ankersmit vraagt daarbij aandacht voor het onderscheid tussen het vooral defensieve 18e-eeuwse natuurrechtelijke liberalisme en het scheppende 19e-eeuwse liberalisme.
Het 18e-eeuwse liberalisme richtte zich vooral op het definiëren van de rechten van de mens en de burger. In de 19e eeuw kregen de liberalen de macht in handen en konden ze overeenkomstig hun eigen inzichten de staat inrichten. Volgens Ankersmit heeft de VVD zich de laatste jaren vooral georiënteerd op het natuurrechtelijke liberalisme.
Er is echter in de huidige situatie alle reden om bij het scheppende 19e-eeuwse liberalisme te rade te gaan. Dat kenmerkte zich door een enorme uitbreiding van de macht en het gezag van de staat. Dat dit liberalisme anti-etatistisch (tegen de staat) zou zijn, noemt Ankersmit een mythe. Het verschafte de staat een legitimiteit die hij nooit eerder had gehad. De liberale staat was de uitdrukking van de wil van het volk en kon daarom, meer dan de vroegere absolute monarchen, een appel doen op de bevolking.
Het liberalisme van de VVD was vooral een economisch liberalisme. Daarnaast stelde Bolkestein, in het kader van de discussie over immigratie en integratie, de burgerrechten en burgerplichten ter discussie.
Thans is vooral een systematische doordenking nodig van de vraag welke de taken van de staat moeten zijn in de 21e eeuw. Een vraag die ook al aan de orde was ten tijde van het scheppende liberalisme van de 19e eeuw.
Christen Democratische Verkenningen (zomer 2006) is gewijd aan de verhouding tussen religie en politiek. Onder meer is een briefwisseling opgenomen tussen minister Donner en prof. De Kruijf, hoogleraar christelijke ethiek aan de Universiteit Leiden.
De Kruijf heeft vragen bij Donners brede gebruik van het woord geloof. Het heeft iets annexerends om te stellen dat ook de verlichtingsidealen een vorm van geloof zijn. Beter is het om te vragen of de levensovertuiging van ongelovigen overeenstemming met gelovigen mogelijk maakt.
Donner reageert daarop met te zeggen dat hij niemand wil annexeren voor wat dan ook, maar dat hij het debat over geloof en samenleving op een gelijkwaardiger basis wil brengen. Gemakkelijk wordt thans uitgegaan van een tegenstelling tussen een objectieve, algemene waarheid en subjectieve geloofswaarheden.
In een volgende discussieronde stelt De Kruijf de vraag aan de orde wat Donner onder christelijke politiek verstaat. Christelijke politiek ziet de minister als een gevaarlijk begrip, maar het geloof raakt wel heel het leven.
Vanuit een christelijke visie op mens en samenleving kan men komen tot gemeenschappelijke antwoorden en oplossingen voor politieke vraagstukken. Donner acht dit zeer vruchtbaar. De overheid is echter een product van de zondeval. Met zingeving, ethische opbouw en moreel gezag moeten we die niet belasten. Daar hebben we de samenleving voor in al haar levensbeschouwelijke verscheidenheid.
Dat doet bij de lezer de vraag rijzen of dat de reden is waarom de bijdrage van het kabinet aan de door Balkenende aangezwengelde discussie over waarden en normen uiteindelijk zwaar tegenviel.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD