„In Nederland is het ook niet alles”
ROOSENDAAL - Zo’n 1600 Nederlandse militairen begonnen deze maand aan hun missie in Afghanistan, het thuisland van Hamid Hamkar. Het is er nog lang niet veilig. „Maar in Nederland is het ook niet alles.” Door zijn Afghaanse verleden verloor Hamkar zijn baan.
In enkele kleine auto’s ontvluchtten Hamkar en zijn familie in 1996 hun vaderland. „Eerst waren we uit Kabul vertrokken, want de taliban rukten op. Toen ze de hoofdstad in handen hadden, kwamen ze echter ook naar het noorden, waar wij zaten. Daarom zijn we de grens overgegaan. Dat ging vrij gemakkelijk: de plaatselijke machthebbers hadden geen belang bij strenge grensbewaking, want die verkeerden door het dichterbij komen van de taliban ook in gevaar. We hebben de trein naar het vliegveld genomen en zijn via Oekraïne naar Nederland gevlogen.”In de hoofdstad Kabul, de plaats waar hij is geboren en getogen, werkte Hamkar als administratief medewerker op het ministerie van Veiligheid. Hij wist dat dit voldoende was voor een afstraffing door de nieuwe machthebbers. „Als ik in Afghanistan was gebleven, had ik het niet overleefd.”
Van het asielzoekerscentrum in Dronten verhuisde Hamkar in 1998 naar Roosendaal. Hij kreeg er eerst een administratieve baan, maar werkte daarna als stadswacht. „Ik heb hier goed kunnen wennen, heb de taal geleerd en een cursus gevolgd. De laatste jaren zijn echter een emotionele marteling geweest.”
De stadswacht houdt kantoor in het politiebureau. „In 2004 kreeg ik opeens bericht dat ik dat bureau niet meer in mocht. Ik heb voor de Afghaanse regering gewerkt en daarom werd ik beschuldigd van schending van de mensenrechten. Drie maanden heb ik thuisgezeten. Mijn advocaat heeft brieven gestuurd, maar daar is nooit antwoord op gekomen. Uiteindelijk mocht ik weer aan het werk.”
Verontwaardigd: „Ik was destijds 18 jaar en had slechts een administratieve baan bij de regering. Vergelijk het met mijn werk als stadswacht: stel dat er ergens iets verkeerd gaat bij de politie, zou ik daarvoor dan verantwoordelijk zijn geweest omdat ik indirect voor de politie werkte? Zo kan mij ook niet worden aangewreven wat de Afghaanse regering heeft gedaan.”
Normaliter mag een vluchteling na vijf jaar de Nederlandse nationaliteit aanvragen. „Dat heb ik gedaan, maar ik heb er nooit iets over gehoord. Ik heb vanwege de vrijheid van meningsuiting voor Nederland gekozen, maar nu voelde ik me beschuldigd. Wat zouden al mijn Nederlandse vrienden wel van me denken?”
Het verleden bleef Hamkar achtervolgen. Vanwege de onzekerheid rond zijn situatie werd zijn contract als stadswacht dit jaar niet verlengd. Hij is op zoek naar werk, het liefst in de beveiligingssector.
Met andere Afghaanse vluchtelingen heeft hij niet veel contact. „De jeugd integreert wel, maar ik weet dat sommige ouderen zich echt niet kunnen aanpassen.”
Na tien jaar zit Hamkar nog steeds in Nederland. „Ondanks alles ligt mijn toekomst voorlopig hier, al droom ik nog vaak over Afghanistan. We zijn niet alleen voor de taliban gevlucht; onder de islamitische moedjahedien hadden we ook geen vrijheid. Die zitten nu weer in de regering.”
Bovendien is het in Hamkars vaderland nog steeds erg onrustig. „Mijn tante hoort elke dag bomexplosies. Ik dacht dat met de komst van westerse troepen de rust zou worden hersteld, maar het blijft een brandhaard. De buitenlandse militairen kunnen ook niet eindeloos blijven. Als ze ooit vertrekken, betekent dat opnieuw een ramp.”