Noodgedwongen ‘vakantie’ in Bethlehem
BETHLEHEM - Rashid Khoury en zijn vrienden uit een Arabisch dorp in het noorden van Israël hangen rond in de ruime hotellobby in Bethlehem, waar ze naartoe zijn gevlucht om te ontsnappen aan de raketten die Hezbollah op hun woonplaats afvuurt.
Omdat de hotels alleen ontbijt serveren, gebruiken ze hun lunch en avondmaaltijd in een van de restaurants die Jezus’ geboorteplaats telt. Wrang maar waar: de toeristenindustrie in Bethlehem profiteert, een klein beetje, van de gevechten tussen Hezbollah en Israël.Veel christelijke pelgrims hebben vanwege de vijandelijkheden hun bedevaarten naar het stadje geannuleerd, maar de Arabische Israëliërs uit het noorden van Israël die de raketbeschietingen zijn ontvlucht, vullen die leemte in.
Hoteleigenaren in Bethlehem zeggen dat zo’n 200 Arabische Israëliërs hun huizen in Haifa en het aan Libanon grenzende gebied rond Tiberias hebben verlaten en appartementen en hotelkamers hebben betrokken in de stad.
Toerisme
De toeristenindustrie in Bethlehem ligt plat sinds in 2000 de tweede intifada begon. Dit jaar leefde het toerisme een beetje op, zegt George Abu Aita, eigenaar van het Paradise Hotel. Zijn zaak werd verwoest door het Israëlische leger tijdens de eerste twee jaar van strijd met de Palestijnen, maar ging onlangs gerenoveerd en wel weer open.
„Toen brak deze oorlog uit en zegden alle groepen hun reizen af”, zegt hij. De christelijke pelgrims komen immers niet als ze niet ook de heiligdommen in het noorden van Israël kunnen bezoeken. Hoewel de Arabische Israëliërs bepaald geen ”big spenders” zijn, pompen ze door hun noodgedwongen aanwezigheid in elk geval nog wat geld in de lokale economie, zegt Abu Aita.
De nieuwe bezoekers brengen hun dagen grotendeels voor de tv door. Ze volgen het conflict dat hen uit hun huizen heeft verjaagd en vragen zich af wanneer er een einde komt aan hun verblijf in Bethlehem.
Het gezin van Khoury en hun vrienden vluchtten naar het Sancta Mariahotel, na drie weken te hebben doorgebracht in een schuilkelder in hun dorp Fasouta. De 39-jarige Khoury heeft meerdere banen om van rond te komen. Hij zegt dat ze niet naar Bethlehem zijn gekomen om vakantie te vieren, maar eerder om aan het geweld te ontsnappen. Ze kozen voor Bethlehem omdat het goedkoop is en omdat men er Arabisch spreekt.
Arabische Israëliërs zitten vaak klem tussen enerzijds hun sympathie voor de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever en anderzijds de noodzaak om samen te leven met de Joodse meerderheid in het land. Velen van hen behoren tot clans die aan beide kanten leden hebben, wat tot spanningen leidt. De bevolking van Israël bestaat voor 20 procent uit Arabieren. Ze hebben het Israëlische burgerschap en bezitten Israëlische paspoorten.
Afscheidingshek
Bethlehem, dat zo’n 5 kilometer ten zuiden van Jeruzalem ligt, ligt achter het afscheidingshek dat Israël bouwt op de Westoever. Het wil daarmee Palestijnse zelfmoordterroristen proberen tegen te houden, maar de Palestijnen zien het als een manier om land in te pikken en een toekomstige grens af te bakenen.
Hoewel het moeilijk is voor Palestijnen op de Westoever om langs het hek te komen, kunnen Arabische Israëliërs vaak vrijelijk tussen Israël en de Palestijnse gebieden reizen.
Elias Arja, eigenaar van het Bethlehem Hotel, zegt dat veel van de Arabische Israëliërs in Bethlehem uit Maalot-Tarshiha komen, een stad waar veel Joden en Arabieren wonen. Drie Arabische bewoners kwamen er recentelijk door Hezbollahraketten om het leven. Ook Arja zegt dat de bezoekers weliswaar niet het soort toeristen zijn dat bakken geld uitgeeft en souvenirs koopt, maar dat ze de plaatselijke economie wel een handje helpen. „Ze zitten hier natuurlijk omdat ze denken dat ze hier in het gebied rond Bethlehem veiliger zijn.”