Scougal omhelsde religie van het hart
LUNTEREN - Hij was pas zeventien jaar toen Henry Scougal aan zijn vrienden over het wezen van de christelijke godsdienst schreef. „De wortel van het geestelijk leven”, zo hield hij hun voor, „is het geloof. Liefde tot God, liefde tot de medemens, reinheid en ootmoed.”
Ds. M. J. Kater, predikant van de christelijke gereformeerde kerk in Zeist, haalde donderdag tijdens de kerkhistorische lezingen 2006 in de Bethelkerk in Lunteren het leven van de Schotse predikant Henry Scougal (1650-1678) voor het voetlicht.Scougals godsvrucht kwam al heel jong openbaar, zei ds. Kater. „Terwijl anderen aan het spelen waren, bracht hij zijn vrije uren door met lezen, mediteren en gebed. Wat hem vooral interesseerde, waren de historische gedeelten uit het Oude Testament. Hij beschikte over een formidabel geheugen. Op zeer jonge leeftijd citeerde hij grote gedeelten uit de Bijbel als vrucht van zijn dagelijks Bijbelonderzoek.”
Op 15-jarige leeftijd maakt Scougal een begin met zijn studie aan het King’s College in Aberdeen. Na zijn afstuderen werd hij op 19-jarige leeftijd benoemd tot hoogleraar in de wijsbegeerte. „Terwijl men op de universiteit hield van theoretische hoogstandjes, omhelsde Scougal een religie van het hart. Hij wapende zijn studenten tegen de subtiliteiten van het ongeloof en leerde hun dat Bijbelse filosofie en theologie geen vijanden, maar vrienden waren.”
Scougal werd in 1672 bevestigd tot predikant van Auchterless, een dorpje in de buurt van Aberdeen. Hij wende zich aan om de stof van de prediking voor de aanstaande zondag het onderwerp van zijn meditatie en gebed te maken in de voorafgaande week. „Zodat het diep zou mogen zinken in zijn eigen hart, om het zo des te beter aan anderen te kunnen onderwijzen.”
Een jaar later keerde hij terug naar Aberdeen om de taak van hoogleraar in de godgeleerdheid op zich te nemen. „Hij bond zijn studenten de heiligheid van het herdersambt op hun hart en de vitale plaats van de theologie voor het leven van een christen.”
Scougals geestelijke raad aan zijn vrienden kreeg later de titel ”The life of God in the soul of man” (Het leven van God in de ziel van de mens) mee. Daarin klaagde hij erover dat er zo weinig mensen zijn die de natuur van de ware religie kunnen onderscheiden. Ds. Kater: „Het wezenlijke is volgens Scougal de vereniging van de ziel met God. Het gaat om het leven van God in de ziel van de mens.”
In het derde deel van dit geschrift blijkt Scougal een kenner te zijn van wat er in de ziel van een mens kan omgaan. „Hier komen we de typische puriteinse behandeling tegen van allerlei ’gewetensgevallen’, zei de Zeister predikant. „Zoals de wanhopige gedachten van sommige pas ontwaakten.”
Volgens Scougal is het overdenken van de uitnemendheid van de Goddelijke natuur de beste weg om de zonde te haten en ons voor God te verootmoedigen. „Scougal maakt een vergelijking met een voor ons onvergetelijke ontmoeting, die niet zozeer het uiterlijk betreft: de kleur van de ogen, de vorm van het gelaat. Want dan zouden we net zo goed op een standbeeld verliefd kunnen worden. Het gaat juist om de andere, innerlijke eigenschappen die ons hart raken. Zo ook Gods volkomenheden.”