Dat concludeert het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in een onderzoek naar aanleiding van rellen in Rotterdam en NijmegenEen woordvoerder van het CBP bevestigde donderdag een bericht daarover in NRC Handelsblad. Vorig jaar had de politie in Rotterdam na rellen bij een voetbalwedstrijd ruim 200 foto’s van relschoppers gepubliceerd op het internet. Doel was hun identiteit te achterhalen. Ook stuurde de politie ruim 17.000 mensen, die in de buurt waren van het stadion, een sms–bericht om meer informatie over de gebeurtenissen te achterhalen.

Het CBP twijfelde eraan of deze opsporingsmiddelen wel door de beugel konden. Maar volgens de onafhankelijke instantie hebben politie en het openbaar ministerie in Rotterdam „gewetensvol gehandeld", schrijft CBP–voorzitter Jacob Kohnstamm aan de hoofdofficier van justitie in Rotterdam.

Hij vindt dat in elk afzonderlijk geval een individuele afweging is gemaakt, dat rekening is gehouden met de zwaarte van de delicten en de foto’s zijn verwijderd toen de identiteit van de verdachte was vastgesteld. Bovendien werden de foto’s in fases geplaatst, te beginnen met degenen die de zwaarste overtredingen hadden begaan.

Toch maakt het college wel twee kanttekeningen wat betreft Rotterdam. Zo moeten de opsporingsdiensten in hun afweging om te gaan publiceren, altijd het belang van de verdachte goed meenemen. Publicatie kan zeer beschadigende en onomkeerbare neveneffecten hebben voor de verdachten. Het moet bovendien gaan om een misdrijf waarop een voorlopige hechtenis is toegestaan.

Ook is er kritiek op de gelegenheid voor verdachten om zichzelf te melden. Zo kon de verdachte voorkomen dat de foto’s gepubliceerd zouden worden. Op zich is dat zorgvuldig maar tegelijk werkt iemand dan mee aan zijn eigen veroordeling en dat zou in strijd kunnen zijn met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aldus het CBP.