Genade
In het begin van deze psalm is de toorn van God afgesneden. In de volgende woorden zegt hij dat dat nog niet genoeg is. De dichter verlangt integendeel wederom bij God in genade te zijn. Daarom is het alsof hij zegt: De zwakheid van mijn vlees heeft mij doen zondigen. Mijn zonden hebben mij ellendig doen worden en mijn ellende drijft mij om genade te smeken en te zeggen: „Wees mij genadig Heere.”
Indien mijn ellende zonder zonde was, zou ik twisten met uw gerechtigheid. Nu mijn zonden echter zo vele zijn, vlucht ik tot de troon van Uw barmhartigheid en smeek om genade.De zonde brengt de mens in ongenade bij God, zoals wij hier bij David zien. De genade van God is het voornaamste waarnaar een gevallen en boetvaardige zondaar moet zuchten, want in de genade is alles begrepen wat tot vertroosting, heil en zaligheid nodig is.
Er zijn echter verschillende stukken die men wel moet mijden om zijn toevlucht tot de genade van God te nemen. Zoals wanneer hij meent deze genade door zijn eigen werken te verdienen of waardig te zijn. Dat strijdt tegen de genade. Want genade en verdienste worden in de Heilige Schrift tegenover elkaar gesteld als de twee polen in het uitspansel.
Johan Lodewijk Langhans, predikant van de keurvorst van Palts (”Davids boetvaardigheid”, 1725)