Twee studies in één band
Titel: ”Geschiedenis van de joden van de Lage Landen”
Auteur: Ludo Abicht
Uitgeverij: Meulenhoff/Manteau, Amsterdam/Antwerpen, 2006
ISBN 9085420423
Pagina’s: 486
Prijs: € 24,95.
De Vlaming Ludo Albicht heeft een populariserend overzicht van de Joodse geschiedenis willen schrijven. Een goed idee, want dan kan het grote Nederlandstalige lezerspubliek kennismaken met de fascinerende belevenissen van de Joden in onze gewesten. Toch is Abichts nieuwe publicatie een gemiste kans. Tussen de eerste Joden die in de dertiende eeuw vanuit het Duitse Rijnland langs de handelsroutes de Nederlanden binnenkwamen en de huidige Joodse gemeenschappen in Nederland en België ligt een geschiedenis van zo’n 800 jaar. Die geschiedenis heeft alle elementen van een spannende roman in zich: momenten van grote voorspoed en zware tegenslag wisselen elkaar af, terwijl een bonte stoet aan personages voorbijtrekt, van geheime crypto-Joden tot strenge orthodoxe Joden.
Het is dit verhaal dat Abicht in zijn jongste boek vertelt. Abicht, filosoof en publicist, schreef eerder een aardig boekje over de kleurrijke Joodse gemeenschap in Antwerpen. Met dit boek pakt hij het grootser aan: zowel de Belgische als de Nederlandse Joodse geschiedenis heeft hij in één greep willen vatten.
Voor de geschiedenis van de Joden in Nederland bestaan al twee goede handboeken: ”Pinkas” en ”De geschiedenis van de joden in Nederland”. Hoewel goed leesbaar, zijn beide boeken gericht op een wetenschappelijk publiek. Abichts boek onderscheidt zich daar duidelijk van, het wil een populariserend overzicht van de Joodse geschiedenis geven.
Dat is uiteraard een nobel streven, omdat op deze manier grote delen van het Nederlandstalige lezerspubliek kennis kunnen maken met de fascinerende belevenissen van de Joden in onze gewesten. Toch moet ik dit nieuwe boek als een gemiste kans zien. Er gaat eenvoudigweg te veel fout.
Vergelijking
Het was een goed idee om de geschiedenis van de Joden in beide buurlanden in één boek te beschrijven. Niet alleen omdat de Nederlandse en de Belgische geschiedenis voor een aanzienlijk deel een eenheid vormen, maar ook omdat het de mogelijkheid biedt beide Joodse gemeenschappen met elkaar te vergelijken. Sinds het begin van de twintigste eeuw doolt de stelling rond dat het Nederlandse Jodendom iets heel unieks is en een heel eigen karakter heeft.
Deze „species hollandia judaica”, zoals Sigmund Seeligmann de Hollandse Joden betitelde, had goed getoetst kunnen worden aan de Belgisch-Joodse geschiedenis. Is de route die de Nederlandse Joden gevolgd hebben nu zo uniek in vergelijking met hun Belgische geloofsgenoten? Op die vraag geeft dit boek geen antwoord, omdat de verhalen van de beide gemeenschappen volkomen los van elkaar gepresenteerd worden. Daarbij zit er weinig structuur in, zodat er geen vergelijkingen getrokken kunnen worden.
Hiermee is eigenlijk gelijk het voordeel van de beide landen in één boek verdwenen en hebben we in feite te maken met twee boeken in één band.
Maar ook als we dat buiten beschouwing laten, is er weinig reden tot tevredenheid. Neem bijvoorbeeld de Belgisch-Joodse geschiedenis. Die wordt bijzonder fragmentarisch verteld, er zitten veel gaten in en op onverwachte momenten maken we grote sprongen in de tijd.
Daarnaast lijkt de auteur geschiedschrijving en biografie met elkaar te verwarren, want in nogal wat gevallen worden rijen biografietjes van Belgische Joden gepresenteerd, zonder dat de bedoeling of samenhang duidelijk is.
Nu is het zo dat het onderzoek naar het Belgische Jodendom nog in de kinderschoenen staat en dat er in vergelijking met Nederland nog veel moet gebeuren. Maar zelfs bestaande literatuur, zoals het voortreffelijke ”Politique et religion” van de Brusselse Jean-Philippe Schreiber, wordt over het hoofd gezien. Terwijl die juist veel informatie biedt over de periode waarvan Abicht klaagt dat er zo weinig materiaal over te vinden is.
Weinig analyse
Over het algemeen moet gezegd worden dat Abicht veel zaken beschrijft, maar weinig analyseert. Bij het lezen komen er allerlei vragen op die onbeantwoord blijven. Om maar een belangrijke vraag te noemen: Wat was eigenlijk de invloed van de taalstrijd en de taalgrens in België op de Joodse gemeenschap? Welke keuzes maakten Belgische Joden in dit debat, in hoeverre verdeelde dit de gemeenschap zelf? De auteur laat de lezer in het ongewisse.
Ook een verklaring van het verschillende karakter van de Joodse gemeenschappen in Brussel en Antwerpen ontbreekt. Waarom trokken de orthodoxe Joden naar Antwerpen en hoe werd Brussel het tehuis voor meer geëmancipeerde Joden?
Abicht heeft een losse stijl, wat in zijn voordeel werkt als hij meer verhalende passages uit de Joodse geschiedenis beschrijft. Het gedeelte over de valse messias Sjabtai Zvi (in het boek overigens foutief Sabbati Zwi genoemd) is onderhoudend geschreven.
Toch zit hier ook een keerzijde aan. Bij overzichtsgedeelten wordt het slordig. Datzelfde moet gezegd worden van het plotseling overspringen van een overzicht van de literatuur naar een interview met twee Brusselse heren. Dat detoneert niet alleen stilistisch, maar pakt ook inhoudelijk slecht uit.
Terwijl dit boek de geschiedenis van de Joden in de Lage Landen wil beschrijven, gaat Abicht zijn gesprekspartners plotseling vragen naar de Joods-religieuze kijk op voorbehoedsmiddelen en het hiernamaals. Ook de lange uitwijdingen over hoe chassidim hun geloof zien en beleven, horen niet in dit boek thuis. Om nog maar te zwijgen van het pleidooi voor multiculturalisme waarmee het boek afsluit. Dat is best interessant, maar past hier niet.
Talen
Zijns ondanks laat Abicht ook weer eens zien hoe belangrijk het voor de studie van Joodse geschiedenis is om de Joodse talen, Hebreeuws en Jiddisj, te kennen. Niet alleen is een aanzienlijk deel van de literatuur tegenwoordig in het Hebreeuws geschreven, ook veel oudere bronnen zijn alleen toegankelijk voor wie deze talen beheerst. Voor Abicht is zo veel gesloten gebleven.
Bijzonder storend wordt het echter wanneer Hebreeuwse en Jiddisje woorden niet correct worden geschreven, om maar even een kleine greep te doen: de Joodse school in Antwerpen heet niet Tasjkemoni, maar Tachkemoni en een begraafvereniging heet niet Sjevra Kadisja, maar Chevra Kadisja. Dat had een ter zake kundige redacteur er toch wel uit kunnen halen.
Het is jammer dat de auteur niet heeft besloten om zijn tijd te investeren in het doen van goed onderzoek naar de Belgisch-Joodse geschiedenis, want daar valt nog veel winst te behalen. In plaats daarvan heeft hij de Nederlands-Joodse geschiedenis zonder veel nieuwe inzichten verteld, terwijl het Belgische verhaal brokkenwerk blijft.