Saddam Hussein roept hulp Allah in
In de Irakese hoofdstad Bagdad is sprake van een religieuze bouwwoede onder leiding van de seculiere Baath-partij. Tussen de prachtige historische moskeeën verschijnen ook opvallend veel nieuwe exemplaren.
De Irakese leider Saddam Hussein ordonneert tegenwoordig persoonlijk de constructie van nieuwe moskeeën en hij kijkt ook zelf toe op de constructie ervan. „Voortaan wordt er elk jaar op 28 april (de verjaardag van Saddam) een moskee ingewijd en wordt de bouw van een volgende moskee bevolen”, zegt Sheikh Abdel Ghafoor el Qaysi, vice-voorzitter van de Saddam Universiteit voor Islamitische Studies in Bagdad.
Het moskeebezoek zit in de lift in Irak en op straat dragen steeds meer vrouwen een sluier die ook de mond bedekt. Dat is nieuw voor een land dat altijd koppig seculier is geweest. Voor veel Irakezen vormt religie een toevlucht in het harde economische klimaat waar 12 jaar sancties voor gezorgd hebben. „We willen steun en vrede en dus bidden we”, zegt de jonge Wajed gevat. „Iedereen heeft iets nodig om zich aan vast te houden. Sommige mensen hier in Bagdad hebben zich tot de kunst gewend, ik richt me tot god.”
Het Irakese regime zag de religieuze hausse aanvankelijk als een bedreiging, maar in plaats van de trend te onderdrukken heeft het regime ervoor gekozen om toe te treden tot de rangen van de profeet Mohammed.
Saddam profileert zich in het buitenland al enkele jaren als moslimleider. Hij voegde tijdens de laatste golfoorlog de woorden ”Allahu Akbar” (”Allah is groot”) toe aan de Irakese nationale vlag en beloofde na Koeweit ook Jeruzalem te bevrijden. Nu levert de steun aan de nabestaanden van Palestijnse zelfmoordcommando’s (25.000 euro per slachtoffer) en de steun aan families die getroffen worden door geweld in de Palestijnse gebieden, hem erg veel krediet op in Arabische landen.
De kaart van de islam trekken was in eigen land minder evident. De religieuze tegenstellingen zorgden er in het verleden al een aantal keren voor politieke onrust. Het verhaal van de islam is anders dan in andere moslimlanden, alleen al omdat de soennieten er geen meerderheid vormen. De kleine sjiitische meerderheid is politiek ondervertegenwoordigd en Saddam, zelf een soenniet, doet dan ook alle moeite om daar in zijn religieuze discours niet op in te gaan.
Enkele jaren geleden ging de Irakese leider er dan toch voor met zijn ’geloofscampagne’: de studie van de koran werd verplichte kost op school en in 1996 werd er een verbod ingesteld op alcohol in restaurants. Door religie en politieke macht voor te stellen als een alliantie, hoopt Saddam zijn volk in het gareel te houden. Een leider van de Baath-partij verwoordt het zo: „Irak is altijd een seculiere staat geweest, net als de Baath een seculiere partij was en is”, zegt Abdel Razzak el Hashimi. „Maar we willen religie als verenigende factor in de samenleving beter begrijpen. Het is van vitaal belang dat een volk verenigd is rond een leider wanneer de natie in gevaar is.”
Sheikh Abdel Ghafoor el Qaysi, vice-voorzitter van de Saddam Universiteit voor Islamitische Studies in Bagdad, is enthousiast over de late bekering van de grote leider. „Onze leider, de diepgelovige Saddam Hussein, roept het volk op terug te keren naar religie en naar de echte waarden”, oreert el Qaysi. „Ons grootse project nu is om de woorden van de Irakese president te onderwijzen in de universiteiten.” Het hoogtepunt in de religieuze campagne van Saddam wordt de opening van een Saddam-moskee. De bouw ervan werd in 1999 aangevat en volgens de Irakezen zelf zal het de grootste worden van het Midden-Oosten.
De Irakese samenleving blijft tot nader order erg werelds. De kunstenaars schilderen nog steeds naakten, iets wat ongehoord is in echte moslimlanden. Wie het zich kan veroorloven, geniet thuis van een glas alcohol. En hoewel het aantal gesluierde vrouwen in opmars is, is het verschil met Jordanië of Egypte hemelsbreed. „Ik ben voor meer moskeeën, dan moet je niet zo ver lopen voor het gebed”, zegt Sahar Saadi, een moeder van vier kinderen. „Religie is belangrijk voor me, maar het is goed dat ons niets opgedrongen wordt.” Veel Irakezen klagen heimelijk vooral over de hoge kosten van de religieuze bouwprojecten.