Een zondaar
Een mens die van zichzelf verdorven en een vleier is, zal nooit in waarheid tegen zichzelf getuigen, ten ware hij door de kracht der overtuiging aan zijn hart eenvoudig en oprecht is gemaakt. Hij zegt dat hij een zondaar is.
Ik zal u tonen wat het is een zondaar te zijn. Eenieder die zondigt is niet in de eigenlijke zin een zondaar. Gods kinderen die genoemd worden de geheiligden in Christus, zondigen ook. Zij worden echter in de eigenlijke zin geen zondaars genoemd. Maar de tollenaar noemt zichzelf hier een zondaar. Dat is een kwade boom, een die geen goede vruchten voortbrengt, een wiens ziel en lichaam onrein zijn en van wie verstand en consciëntie bevlekt zijn. Een zondaar is een die in de zonden en de werken van de satan wandelt al zijn dagen.Dus gaat de tollenaar alle pleitgronden voorbij en legt gewillig zijn nek op het blok. Ofschoon hij een boos mens is, nochtans had hij net als die farizeeër kunnen pleiten. Hij was ook van het geslacht van Abraham, een Jood, dus een man met voorrechten. Ja, hij was in de tempel om te bidden. Maar hij wilde noch kon daarop pleiten, want zijn consciëntie was aan het ontwaken. De overtuiging van God was op zijn ziel en daarom versmolten al zijn voorrechten als sneeuw voor het vuur en vervlogen als kaf op de dorsvloer. Hij laat al zijn voorrechten vervallen en brengt alleen maar in dat hij een zondaar is.
John Bunyan, predikant te Bedford (”De farizeeër en de tollenaar”, 1775)