VN-vredescommissie komt niet van de grond
NEW YORK - De nieuwe VN-commissie voor vredesopbouw dreigt een doodgeboren kind te worden. Onenigheid over het lidmaatschap en de financiering overschaduwen de voor maart geplande lancering van het nieuwe orgaan.
Weinig internationale taken lijken belangrijker dan de opgaven van de nieuwe commissie die in december door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad van de VN in de steigers werd gezet. De commissie voor vredesopbouw moeten samenlevingen weer op de been brengen die aan flarden zijn geschoten door gewapende conflicten. In veel gevallen is dergelijke hulp onontbeerlijk om herhaling van geweld te vermijden.Maar waar moet het geld vandaan komen om die nobele taak te vervullen? Uit het gewone budget kan de nieuwe commissie niet worden gefinancierd, hebben de VN al laten weten. De wereldorganisatie klaagt al lang dat ze te weinig middelen heeft voor al haar taken. De Verenigde Staten, de grootste financier van de VN, dreigen bovendien dit jaar de kraan dicht te draaien als de organisatie niet snel werk maakt van hervormingen.
De commissie voor vredesopbouw moet het voorlopig redden met vrijwillige bijdragen van VN-lidstaten en met „bestaande middelen”, oftewel het geld dat de VN nu al uitgeeft aan vredesmissies.
„We hopen dat de commissie niet aan de grond zit voor ze de kans heeft gekregen iets te ondernemen”, zegt Katherine N. Andrews, een expert van Refugees International, een vluchtelingenorganisatie in Washington. Volgens haar kampen zowat alle VN-vredesmissies met geldgebrek. Aanvullende middelen vinden is dus moeilijk.
Het is ook nog niet duidelijk welke VN-lidstaten een plaats krijgen in de commissie voor vredesopbouw. Van de 31 geplande leden zullen er 7 uit de Veiligheidsraad komen, het machtigste VN-orgaan dat zich speciaal met oorlog en vrede bezighoudt. Daaronder bevinden zich zeker de vijf landen die een vetorecht hebben in de Veiligheidsraad: de VS, Groot-Brittannië, Frankrijk, China en Rusland.
Daarnaast zijn er plaatsen voor vijf van de tien grootste donoren van de VN, te kiezen uit landen als Duitsland, Japan, Canada en Australië; vijf van de tien ontwikkelingslanden die de grootste aantallen blauwhelmen leveren (waaronder India, Bangladesh, Pakistan en Nigeria) en zeven van de 54 leden van de Economische en Sociale Raad (Ecosoc).
Ten slotte duidt de Algemene Vergadering van de VN nog eens zeven landen aan „om de vertegenwoordiging te waarborgen van alle regio’s door landen die ervaringen hebben opgedaan met herstel na conflicten.” Kanshebbers hier zijn onder meer Irak, Haïti, Liberia, Burundi, Afghanistan en Sierra Leone.
Maar de Ecosoc slaagt er voorlopig niet in met de namen van zeven landen voor de dag te komen. Ook na verscheidene onderhandelingsrondes is er in de rangen van de raad nog altijd geen eensgezindheid. Sommige lidstaten vinden dat de Ecosoc in geen geval nog meer westerse landen naar de commissie moet sturen. Die regionale groep is al erg sterk vertegenwoordigd. Naar verluidt is er een compromis in de maak. Zolang de 31 lidstaten niet vaststaan, kan de commissie niet van start gaan.
Ook zonder dat gehakketak heerst er in diplomatieke kringen twijfel aan de werkbaarheid van de commissie. Het nieuwe orgaan zal alleen maar goed draaien „als de belangrijkste landen er veel meer energie in steken”, oordeelt Gareth Evans, een voormalige Australische minister van Buitenlandse Zaken.
„Sommigen vrezen dat de VN er een nieuwe bureaucratie bij hebben gekregen, die de traagheid nog zal vergroten”, schreef hij in een opiniebijdrage in de Toronto Star, een Canadese krant. Volgens Evans kan een orgaan waarin 31 landen in de kern van het besluitvormingsproces meepraten, makkelijk ontsporen.
Het besluit over de oprichting van de VN-commissie voor vredesopbouw hielp in september vorig jaar mee de VN-top van New York te redden. Daar stond onder meer de hervorming van de Verenigde Naties op het programma. Het opzetten van de commissie voor vredesopbouw leek niet zo’n moeilijke zaak en experts gingen ervan uit dat een succesvolle start van het nieuwe orgaan de weg kon vrijmaken voor de aanpak van moeilijker problemen, zoals het gebrek aan efficiëntie van de organisatie en de start van een nieuwe mensenrechtenraad.