„We zijn ver van hart Reformatie afgeraakt”
DOORN - „De rechtvaardiging van de goddeloze is de grond, het enige fundament van de kerk, en zal de kerk nog een toekomst hebben, dan heeft zij onwrikbaar aan dit fundament vast te houden.”
Meer dan ooit is het schip van de kerk vandaag „uit de luwte in de volle stormachtige zee” gekomen, stelde prof. dr. W. Balke donderdagmiddag, op de tweede dag van de jaarlijkse predikantenconferentie van de Gereformeerde Bond in Doorn, vast. „De kerkverlating gaat met grote snelheid verder, haast ongekend in de geschiedenis, zeker van ons volk. Zijn wij als dienaren van het Woord in staat om de rijkdom en de vrijheid van het Evangelie te laten schitteren tegenover de afgrond van het nihilisme en de terreur van de islam?”Dat lukt niet, zo zei hij, „wanneer wij ons gehoor aanraden steun te zoeken in het drijfzand van onze ervaringen, hetzij reformatorisch of evangelicaal. De een maakt zich druk om geestesgaven, de ander om rituelen. Wij proberen altijd weer de Geest in onze greep te krijgen. Dat alles leidt alleen maar tot eindeloos gezwabber. Ook van de Heilige Geest geldt: „Laat af en weet dat Ik God ben.” De belangrijkste gaven van de Geest zijn: geloof, hoop en liefde. Stralen wij die uit in onze prediking?”
Jan Siebelink
Thema van het referaat van prof. Balke was ”Het functioneren van de rechtvaardiging van de goddeloze in de prediking”. Hij knoopte aan bij een recente discussie in het blad Wapenveld. „Collega Van de Beek schreef daar zeer persoonlijk over ”Berkhof en Boer over de ware Godskennis”. De heer Van der Graaf schreef vervolgens een artikel onder de titel: ”Ik ben niet zómaar eigendom van Christus”. Wel onbedoeld geeft hij met deze titel precies aan waar het hier om gaat.”
Want, stelde de inleider, „als er íéts kenmerkend is voor de prediking van de Reformatie, wat daar de kern van uitmaakt, en wat er die ongelooflijke frisheid en geestkracht aan geeft, dan is het dat het heil juist wél zomaar is, zonder enig voorbehoud, volstrekt ”gratuit”, helemaal om niet. Voor alle reformatoren is de rechtvaardiging uit het geloof alleen het hart van het Evangelie.”
Wie echter, aldus prof. Balke, „de wetenschappelijke studies leest over de bevindelijkheid, of een roman van Jan Siebelink, schaamt zich er diep voor dat wij zo ver van het hart van de Reformatie afgeraakt zijn. Een bevindelijk wettisch systeem, waarin sterk de nadruk is komen te liggen op de wedergeboorte, heeft zich als een deksel op de Heilige Schrift gelegd. En dan kunnen we zeggen: Dat zijn uitwassen en karikaturen - en dat zijn het ook. Maar toch ben ik daar niet zo zeker van. De heiligenverering die er momenteel plaatsvindt rondom wijlen ds. G. Boer spreekt een andere taal. In onze kring bevinden wij ons in de houdgreep van de evangelicale en reformatorische sjibbolets met hun nadruk, hoe verschillend ook, op de vrome mens. Wat zijn wij angstvallig bezig om het vrome vlees te sparen.”
De enige weg om uit die houdgreep te geraken, zei hij, „is een herbronning op de Reformatie en op de Heilige Schrift. Kohlbrugge, Wichelhaus en Ed. Böhl kunnen ons daarbij goede diensten bewijzen.”
Evolutie
’s Morgens was prof. dr. R. van Woudenberg, hoogleraar wijsbegeerte aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, ingegaan op de discussie schepping en evolutie. Hij verwierp de stelling dat het christelijk geloof, zoals verwoord in onder meer het Apostolicum, en evolutie onverenigbaar zijn.
Maar het christelijk geloof steunt toch op de Bijbel, en dááruit blijkt toch heel duidelijk dat schepping en evolutie elkaar uitsluiten? Het ligt er maar net aan hoe we, bijvoorbeeld, de eerste hoofdstukken van Genesis lezen, zei Van Woudenberg, wiens lezing vooral was gebaseerd op een hoofdstuk van zijn hand in een boek over deze thematiek dat in februari verschijnt. „Al in de Oude Kerk werd een niet-letterlijke betekenis van Genesis voorgestaan, door Augustinus onder anderen. Dat is dus niet opgekomen in reactie op darwinistische theorieën.”
Zijn lezing leidde tot nogal wat vragen. Prof. dr. W. Verboom: „Ik zou van u willen weten wat u vindt van de stelling: Evolutie en historische zondeval zijn onverenigbaar.” Van Woudenberg gaf aan „heel gevoelig” te zijn voor dit soort vragen. In zijn antwoord verwees hij naar wat dr. G. van den Brink in genoemd boek schrijft, over onder meer de verhouding tussen Adam en Christus. Van Woudenberg: „Ik wil me er niet van afmaken. Maar ik vrees dat ik dat wel moet doen.”
Aan het slot van de discussie vroeg de emeritus predikant ds. J. C. Schuurman het woord. „Broeders”, zei hij, „de vragen van vandaag zijn voor honderd procent actueel, en u zult ze ook uw hele leven houden. Wat mij altijd helpt, is de wetenschap dat de Heere Jezus in de evangeliën zo heel eenvoudig spreekt, ook over deze dingen. Voor mij is dat steeds weer de grote geruststelling. En mag ik u dat dan voorhouden, om altijd maar weer te vragen: Wat zegt de Heere Jezus er nu van?”